Djambi-concessies of djambi-contracten - Kort nadat het omstreeks 1890 bekend werd, dat in het toenmalige Sultanaat Djambi petroleum voorkwam, ontstond er een hevige concurrentie tusschen de in het Palembangsche werkzame petroleummaatschappijen, onder welke de „Koninklijke” eenige concessies wist te verkrijgen. Bij de openstelling van Beneden-Djambi kwamen meer dan 2000 vergunningsaanvragen binnen; door de onderzoekingen van den tijdelijken Gouvernementsgeoloog Dr. Tobler was de verwachting van grooten petroleumrijkdom van Djambi opgewekt; de Regeering sloot dus voorloopig voor Djambi wederom een beslissing te nemen, waardoor voor de schatkist grootere baten uit deze terreinen konden verkregen worden dan met de andere petroleum-concessies het geval was; tevens echter lag het niet in het plan der Ind. Regeering, tot Gouvernements-exploitatie over te gaan.
Men besloot derhalve een inschrijving te openen op een voor alle belanghebbenden gelijk contract-schema. Om tot een krachtige exploitatie te nopen, was een uitkeering bedongen van ƒ 250.000 in eens en een vast recht van ƒ0.021/2 per H. A. voor de eerste 5 j., ƒ 0.20 per H.A. voor de volgende 5 j. en ƒ 0.60. per H.A. voor den verderen duur der overeenkomst. In 1912 had op dit contract-schema de inschrijving plaats voor de terreinen, aangeduid als Djambi I en Djambi II; als gevolg daarvan werden bij de 2e Kamer der St. Gen. 2 wetsontwerpen ingediend om voor Djambi I een contract te sluiten met de Bataafsche Petroleummaatschappij, voor Djambi II met de Petroleummaatschappij Zuid-Perlak, die resp. 50 % en 621/2% van het bedrijfssaldo geboden hadden. In de vergadering der 2e Kamer van 10 en 11 Nov. 1916 evenwel werden deze wetsontwerpen verworpen en werd een motie-Alberda ten gunste van Gouvernements-exploitatie aangenomen.