Diorama, - 1) eene inrichting tot het bezichtigen van transparante schilderstukken (de eigenlijke diorama’s), zooals het eerst in 1822 door den toen verdienstelijken panorama-schilder Louis Jacques Mandé Daguerre aan de Rue de Marais te Parijs werd gevestigd. In die schilderstukken werden de verwisselingen van dag en nacht, zomer en winter, enz. kunstmatig nagebootst en daaraan het verschijnen, verdwijnen en bewegen van figuren verbonden. Deze effecten werden bereikt door het transparante doek aan weerszijden te beschilderen en afwisselend aan de voor- of achterzijde te belichten, wat door middel van een geruischloos mechanisme en spiegels geschiedde, terwijl de figuren en kleuren weer door geschilderde of gekleurde glazen werden aangebracht.
Het D. van Daguerre trok nogal bezoek en stelde den kunstenaar in staat te leven, zoodat hij de proeven kon nemen, die tot zijne uitvinding der lichtbeeldkunst leidden, tot het in 1839 in vlammen opging. Het is door velen nagevolgd, vooral door Gropius te Berlijn tot groote volmaaktheid gebracht, maar in lateren tijd als kermis-attractie in verval geraakt. — Met D. worden tegenwoordig ook vlakke schilderstukken aangeduid, waarvan de voorstelling, op bepaalden afstand gezien, een plastischen indruk geeft, welk effect meestal door eenen nis-vormigen achtergrond wordt verhoogd. Zie ook PANORAMA.
2) optisch instrument, met behulp waarvan de virtueele beelden van voorwerpen of afbeeldingen met beide oogen kunnen worden waargenomen. Daartoe is het voorzien van twee positieve lenzen, die voor de beide oogen worden gebracht. Ook stereoscopische beelden worden op deze wijze waargenomen.