Dieppe, stad in het Fransche dept. Seine-inférieure en hoofdpl. van een gelijkn. arrond., gelegen aan de uitmondingsbocht van de Arques in de steile krijtkust van het Kanaal, 24.000 inw. Vroeger de voornaamste kanaalhaven van Frankr. De havenwerken begrenzen de stad aan de O.-zijde en bestaan uit een open vóórhaven, waarvan de invaart door pieren beschermd wordt, en die door sluizen met de binnenhavens in gemeenschap staat.
De haven is toegankelijk voor schepen tot 7 M. diepgang. Stoomvaartlijnen op Engeland en Noorwegen. Ten O. van de haven ligt de door visschers bewoonde voorstad Le Pollet. — De stad wordt beheerscht door een op den Westelijken rotswand gebouwd oud slot. Merkwaardige gebouwen zijn de kerken St. Remy en St. Jacques en het Raadhuis. Vóór de stad ligt een breed, met plantsoen versierd en door hoofden beschermd strand. D. heeft nog aanzienlijken handel met Engeland (in 1912, import en export gecombineerd, voor 593.700.000 francs).
Nog aanzienlijker is de visscherij (hoofdzakelijk op haring, schelvisch en kabeljauw); de visch gaat vooral naar Parijs; ook is er oesterteelt. D. is een eerste-rangs zeebadplaats. Nederl. consulaat. — D. is waarschijnlijk een stichting van Karel den Groote. Het was het grootste gedeelte der Middeleeuwen in Engelsche handen. In 1433 werd het door de Franschen veroverd. Later, vooral onder Frans I, was D. een machtige handelsstad. Gedurende de Godsdienstoorlogen en later was D. een bolwerk der Protestanten. Tengevolge van de opheffing van het Edict van Nantes en de stichting van le Hâvre ging de stad achteruit, vooral na het bombardement door de Nederlandsch-Engelsche vloot in 1694.