Dieplood, een lood verbonden aan een lijn en dient om vanaf een schip de waterdiepte te meten. De kennis van de waterdiepte kan in vele gevallen bijdragen tot de bepaling van de plaats, waar men zich bevindt. Bij de Marine zijn in gebruik als handlood, looden van 3, 6 en 9 K.G., terwijl als zwaar lood wordt gebruikt een lood van 25 K.G. De handlooden worden door den looder aan de lijn rondgezwaaid en zoover mogelijk naar voren geworpen, terwijl de diepte afgelezen wordt op het oogenblik, dat de standplaats van den looder recht boven het lood is gekomen, veronderstellende, dat het schip een matige vaart loopt. Met 5 a 6 mijlsvaart kan men gemakkelijk 7 vaam (1 vaam = 1.80 M.) aanlooden.
Bij groote diepte gebruikt men het zware lood. Dit wordt dan naar het voorschip gebracht, de loodlijn wordt buiten de verschansing om naar voren gemand, op het lood gestoken, terwijl eenige matrozen zich op de verschansing opstellen en een gedeelte van de lijn opgeschoten in handen nemen. Als de vaart uit het schip is, werpt de voorste man het lood en de andere matrozen laten opvolgend de bochten van de lijn door de hand gaan, tot het lood den grond raakt, en de lijn wordt afgelezen. (Zie overigens bij LOODINGSTOESTELLEN). De loodlijn wordt gemerkt met een rood lapje op drie vaam, met een wit lapje op vijf vaam, met een blauw lapje op zeven vaam, met een lederen lapje op tien vaam, enz., terwijl de lederen lapjes bij 10, 20, 30 vm. enz., met een, twee, drie gaatjes, enz. gemerkt worden. De zware loodlijn heeft bij elke vijf vaam een lusje en om de 10 vaam een eindje, waarin evenveel knoopen als het aantal tientallen vamen bedraagt.