Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dieng

betekenis & definitie

Dieng, gebergte op Midden-Java, daar waar de residenties Semarang, Pekalongan, Banjoemas en Kedoe bijeenkomen; de hoogste top is de Prahoe (meer dan 2500 M.); deze met de Djimat, Sradja, Bisma, Pangonan en Nagasari sluiten het D. plateau in, een deel van den kraterbodem van een ingestorten vulkaan, van welks wand de genoemde toppen de overblijfselen vormen; het ligt ruim 2000 M. boven den zeespiegel, en vertoont een peervormige grasvlakte, met een grootste lengte van 1800 M. en een grootste breedte van 800 M. Het vulkanische karakter van den D. blijkt uit een aantal solfataren en een paar modderwellen; men vindt er eenige fraaie kratermeren, voorts de bekende stik- of doodenvallei (door de Javanen Pakaraman of Goewô Djimat genoemd), een mofette, bestaande uit een kleinen trechter op de Z.-lijke helling van den G. Djimat, met steile, 20-40 M. hooge, fraai begroeide wanden. Uit den kalen, poreuzen bodem stijgt een gas op, dat zelfs groote dieren kan dooden. Uit een oudheidkundig oogpunt is het D.-plateau vooral merkwaardig wegens de daar zich bevindende Hindoeruïnen, die op een kleine oppervlakte zoo talrijk zijn, dat men de onderstelling geopperd heeft, dat daar eertijds een soort van tempelstad heeft gelegen; op één der zes daar ontdekte beschreven steenen heeft men het jaartal 731 Çaka = 809 n. Chr. ontcijferd, zoodat de stichting der tempels wellicht reeds in de 8ste eeuw of vroeger moet hebben plaats gehad. Van een groot aantal der meest kleine tempeltjes zijn nog slechts de fundamenten aanwezig; het best bewaard gebleven is de groep der vijf Ardjoenô-tempels in het midden der vlakte; behalve de eigenlijke Ardjoenôtempel dragen ook de 4 overige namen van personen uit de wajang (waarvan vele oorspronkelijk helden uit het Mâhabhârata zijn); ook met de meeste andere tempeltjes op den D. is dit het geval.

De fraaiste en hoogste tempel is de Tjandi Bimô, die eveneens tamelijk goed bewaard is gebleven; hij ligt aan het Z.-einde der vlakte. Ook een groot aantal beelden is op het plateau en in den omtrek ontdekt. Zoowel de beelden als de tempeltjes zijn van onmiskenbaar Çiwaitisch karakter. Om het bereiken van het plateau op plaatsen, waar de hellingen steil waren, te vergemakkelijken, waren geplaveide wegen en trappen aangelegd, die uit de lage landen van Bagelen en Pekalongan opwaarts voerden; daarvan zijn meest nog slechts fragmenten over, die door de bevolking Boeddha-wegen en Boeddha-trappen genoemd worden (de Javaan noemt den vóór-Islamietischen tijd steeds den Boeddha-tijd); in den weg van Bagelen waren van een hoogte van ± 1460 tot 2035 M. trappen aangebracht van ongeveer 4760 treden; in dien van Pekalongan liggen de trappen op verschillende plaatsen, doch zijn meest onkenbaar geworden. Voor den waterafvoer van het plateau (dat ook thans nog in het midden moerassig is), was in den Hindoe-tijd een onderaardsch afvoerkanaal gegraven. Ten slotte verdienen nog vermelding enkele opschriften en afbeeldingen, met onuitwischbaren zwarten inkt of verf op rotsen aangebracht (één gedateerd 1132 Çaka = 1210 n. Chr.). In den omtrek treft men een twintigtal dorpen aan, alle op meer dan 1500 M. hoogte gelegen; het dorp Diëng ligt nabij de N.-lijke grens der vlakte; het dorp Semboengan, op ± 2080 M. hoogte, is een der hoogst gelegen dorpen van Java.

— Litteratuur: Veth, Java (2e druk, door Niermeyer en Snelleman), Dl. I p. 100-118 en Dl. III p. 435, 436.

< >