Diabaas - uitvloeiïngsgesteente van het gabbromagma, bestaande uit basischen plagioklaas en augiet met of zonder olivijn als hoofdbestanddeelen; apatiet, magnetiet en ilmeniet als ondergeschikte; hyperstheen, kwarts, biotiet en amfibool als toevallige bestanddeelen. In Duitschland is het gewoonte den naam slechts toe te passen op sterk verweerde en daardoor groen gekleurde gesteenten; dàn wordt de naam d. synoniem met den ouden naam Grünstein. In andere landen worden ook frissche gesteenten onder den naam begrepen en valt het onderscheid tegenover basalt, melafyr en trapp bij fijnkorreligheid en tegenover gabbro bij grofkorreligheid geheel weg. Hoewel gewoonlijk als uitvloeiïngsgesteente in den vorm van stroomen ontwikkeld, dikwijls zelfs met rijke ontwikkeling van tuffen, is de structuur meestal gelijkkorrelig en wel ofitisch of intersertaal.
Porfyrische ontwikkeling komt intusschen voor. De normale d. is vrij van olivijn zoowel als van kwarts. De aanwezigheid van deze mineralen wordt aangegeven door de namen kwartsd. en olivijnd. Spiliet en afaniet heeten de, door fijnkorreligheid dichte, variëteiten; de naam d.mandelsteen (Fr. variolite du Drac) duidt de neiging tot amandelsteenstructuur aan. De echte variolieten (Fr. variolites de la Durance) moeten daarvan onderscheiden worden; de daarin voorkomende eivormige witte lichamen zijn sferolieten. Schaalsteenen zijn de bladerige gesteenten, die ontstaan uit de d. tuffen. Leigesteenten, die in aanraking komen met uitvloeienden d. gaan over in adinool, desmosiet of spilosiet. Door regionaalmetamorfose gaat d. over in amfiboliet.