Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Augiet

betekenis & definitie

Augiet - gesteentevormend mineraal, een van de meest verbreide leden van de belangrijke groep der pyroxenen; in den regel beschouwd als mengsel in verschillende verhoudingen van het z.g. diopsiet molekuul di en het A-molekuul au, waarin di = MgCa(SiO3)2, soms met gedeeltelijke vervanging van magn. door ijz. in ferro-vorm, en au = (Mg, Fe) (Al, Fe)SiO6. Deze opvatting geeft echter geen rekenschap van alle variaties. De variëteiten van a. verschillen onderling aanzienlijk in samenstelling; in de eerste plaats stijgt het gehalte aan Al2O3+Fe2O3 met het gehalte aan au en in de tweede plaats is de onderlinge verhouding Al2O3 : Fe2O3 zeer wisselend.

Bovendien kan titaan een gedeelte van het silicium vervangen (titaanaugiet) en kan natrium in het molekuul treden (aegirienaugiet). Monoklien kristall. in korte prisma’s, de ijzerarme var. grijs-wit (leukaugiet) of groen (fassaiet, groene a.), de ijzerrijke var. bruin en zwart (gewone a. en bazaltische a.). De augiet in zijn verschillende variëteiten is hoofdbestanddeel van tal van stollingsgesteenten; in de uitvloeiïngsgesteenten daarvan komt het mineraal dikwijls in twee formaties voor, bijv. in het meerendeel der bazalten; de groote kristallen van de eerste form. zijn daarin reeds met het bloote oog of de loupe te onderscheiden. Bij verweering van den baz. kunnen de augieten vrij komen; zoo vindt men ze op de oude vulkanen in den Eifel als zwarte, volkomen scherpe kristallen in groote hoeveelheid los aan de oppervlakte.

Aan den naam van talrijke stollingsgesteenten is het woord augiet ter nadere bepaling toegevoegd: augiet-andesiet, -porfyriet, -syeniet enz. Augieten maken verder deel uit van metamorfe gesteenten: amfiboliet en eklogiet en ontstaan als produkt van kontaktmetamorfose. Bij zoo ruime verbreiding is het duidelijk, dat zij in de bezinkingsgesteenten, die, zooals onze zanden, uit het puin van bovengenoemde gesteenten opgebouwd zijn, niet ontbreken. Gaat soms over in uraliet. De naam is door Werner ontleend aan Plinius, die het woord augites gebruikt ter aanduiding van een niet nader omschreven steen. Augè (Gr.) = glans.

< >