Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Democritus

betekenis & definitie

Democritus, Gr. wijsgeer, geboren 460 v. C. te Abdera in Thracië, waar hij ook hoogbejaard is gestorven. Hij besteedde zijn groot vermogen aan lange reizen naar Egypte en het Oosten en wijdde zich, in zijn vaderstad teruggekeerd, uitsluitend aan wetenschappelijke onderzoekingen. Hij zou ook in Athene geweest zijn, zonder dat hij in aanraking kwam met de daar bloeiende wijsgeerige scholen. Plato, hoewel misschien soms op hem doelend, noemt hem nergens. — Aan D.’s vele geschriften, handelend over wiskunde, natuurwetenschap, ethiek, grammatika, techniek, en beroemd om hun mooien stijl, zijn slechts korte (hoewel vrij talrijke) fragmenten bewaard gebleven. — Het meest bekend is D. door zijne misschien gedeeltelijk aan Leucippus ontleende atomenleer, die, na vergeten te zijn geweest, door Baco en Gassendi weer aan het licht werd gebracht en daarop, met wiskunde en empirische waarneming verbonden, in de moderne natuurw. tot eere kwam.

Op D.’s leer waren van invloed: de Eleaten, die van het ware zijnde de eenheid en onvergankelijkheid, de Pythagoraeërs, die daarvan de quantitatieve bepaalbaarheid deden uitkomen en verder Protagaras, die aantoonde, dat de zinnelijke gewaarwordingen, als subjectief, geen eigenschappen eener objectieve werkelijkheid zijn kunnen. Maar als natuuronderzoeker kon D. niet meegaan met de Eleaten, wanneer zij de zinnelijk gegeven wereld met hare veelheid en beweging kortweg als schijn afwezen. Er mag geen onoverbrugbare kloof zijn tusschen de subjectieve voorstelling der wereld en het objectieve zijn dier wereld. De zinnelijke waarneming doet het probleem aan de hand, dat het denken moet oplossen. Maar dit is een zware taak. „De waarheid ligt in de diepte verborgen.” Er is een „echte kennis” (corresp. met het „ware zijn”) en een „onechte, duistere kennis” corresp. met het zijn der heerschende opvatting, tot welke laatste „alle zien, hooren, ruiken, proeven en tasten behoort”. Tot de eerste komen wij alleen door het denken. Dit leert ons dat aan het ware wezen der werkelijkheid eigen zijn: het volle (de atomen) en het leege. De atomen (onsnijdbare deeltjes, atŏma, ook „gestalten, vormen” genoemd) zijn oneindig vele, ongeworden, onvergankelijk, zonder zinnelijke qualiteit, alleen verschillend in gedaante, ligging en grootte.

Opdat zij zich kunnen bewegen, moet het ledige (de ruimte) als evenzeer een zijn hebbend, worden aangenomen. Daarin vallen de atomen met een eeuwigdurende beweging. Door haar elkaar aanstooten en afstooten ontstaan alle mogelijke draaiingen, verbindingen en scheidingen, waardoor de verscheidenheden der objectieve werklijkheid worden veroorzaakt. „Niets in de wereld geschiedt toevallig, maar alles op redelijke gronden en uit noodwendigheid.” D.’s wereldverklaring is dus zuiver causaal-mechanisch, en anti-teleologisch, wat Aristotoles in hem afkeurde. „Voor één causale verklaring”, zeide D., „zou ik het heele rijk der Perzen willen geven”. Ook de ziel is volgens D. stoffelijk; haar atomen zijn fijn, glad en rond en vurig en over ’t geheele lichaam verdeeld. Het ontstaan der zinnelijke waarnemingen is te verklaren door het binnendringen van „beelden’’ of „uitstroomsels” der dingen in de daarvoor passende openingen der zins-organen. — Alle waarnemen is eigenlijk een tasten. — Wat D.’s ethische denkbeelden betreft: het einddoel van alle handelen is niet zinnelijke lust, maar: „welgemoedheid”, „onverstoorbaarheid des gemoeds”. Het zedelijke ligt in de gezindheid, en het kriterium ervan is „inzicht”.

Van zijn talrijke zede-spreuken willen wij deze noemen: „Goed is niet het niet-onrecht-doen maar het niet eens onrecht willen doen”. „Leer u veeleer voor uzelf dan voor anderen te schamen.” „Wie onrecht doet is onzaliger dan wie onrecht lijdt”. — „Een hooggezinde verdraagt de fouten van anderen met zachtmoedigheid”. In de oudheid werd D. als de „lachende” tegenover Heraklitus als den „schreienden filosoof” gesteld. Over hem handelt P. Natorp. Die Etheka des Dem. Texte u. Unters. Marburg 1893.—Als wiskundige heeft D. zich beziggehouden met meetkundige problemen, met onmeetbare lijnen en met perspectief.

< >