Deli, vormt met Serdang een afdeeling van het Gouv. Oostkust van Sumatra en beslaat van deze afd. de beide onderafd. Beneden-D. en Boven-D.; de eerste omvattende het Maleische deel van het Sultanaat D. de 2de het Bataksch deel daarvan (Batakdoesoen).
Het eigenl. landschap D. (onder D. wordt ook wel het geheele cultuurgebied van Sumatra’s O.kust verstaan) bestaat grootendeels uit een alluviale, vlakke, 20—25 K.M. breede kuststreek, in het Z. begrensd door een vulkanisch gebergte met de vulkanen Si Baja (of Sebayak) en Sinaboeng, wordt door tal van rivieren doorsneden, die echter grootendeels voor groote vaartuigen onbevaarbaar zijn en aanzienlijke massa’s slijk en zand meevoeren, waardoor aan de mondingen vaak banken worden gevormd; sinds 1888 verbindt een spoorlijn den mond van de Delirivier of de Soengei Laboean over Laboean Deli en de hoofdplaats der afdeeling, Medan, met Deli Toewa, terwijl ook enkele zijlijnen benevens meerdere tramlijnen het vervoer der groote hoeveelheden hier verbouwde tabak en het verkeer in het algemeen ten dienste staan. (Zie DELI-SPOORWEG). De bodem is over het algemeen los, rijk aan teelaarde, en bij den rijkdom aan water uiterst vruchtbaar, bij uitstek geschikt voor de tabakscultuur, die ook nergens in de Nederl. bezittingen dergelijke resultaten oplevert als hier. Hoofdpl. is Medan, andere belangrijke plaatsen zijn; Belawan, Laboean Deli, de oude hoofdplaats van Deli, en Deli Toewa, Bindjai Arnhemia, Bangoen Poerba en Tebing Tinggi.
Het zelfbesturend landschap D., dat behalve de beide bovengenoemde onderafd. nog de onderhoorigheden Padang en Badagei omvat, staat onder een Sultan, onder wien het directe grondgebied van het sultanaat D. door kamponghoofden wordt bestuurd. De bevolking bestaat aan de kuststreken behalve uit tal van Oostersche vreemdelingen, waaronder de Chin. koelies het talrijkst vertegenwoordigd zijn, vooral uit Maleiers, in de Doesoen uit Bataks. Zie voor meer bijzonderheden: SUMATRA (GOUV. OOSTKUST VAN) en over de zending in D. BATAK-ZENDING. Reeds in den aanvang der 17de eeuw wordt Deli als een onderhoorigheid van Atjeh vermeld; na vele mislukte pogingen wist het zich ten slotte in 1669 onafhankelijk te maken, doch werd een eeuw later door Siak ten onder gebracht; in 1814 stond Siak het zelfbestuur toe; in 1854 deed Atjeh zijn oude aanspraken op D. gelden en dwong den Sultan van D. zijn leenheerschap te erkennen; toen in 1858 bij het verdrag tusschen het N. I. gouvernement en Siak de staatjes aan de Oostkust van Sumatra, en ook D. tot onderhoorigheden van Siak werden verklaard, weigerde de Sultan van D. Mahmoed Perkasa Alam, Siak als leenheer te erkennen, doch onderwierp zich aan het Nederl. gezag; onder genoemden Sultan, die 25 Febr. 1873 overleed, en zijn zoon en opvolger, Rasjid Perkasa Alam Sjah, werd D. een goudmijn voor het Europeesche kapitaal; de vestiging der tabakscultuur, die den Inlandschen hoofden groote voordeelen opbracht, gaf op vele punten aanleiding tot verzet en opstand, die door de expedities van kapitein Koops (Mei 1872), luit.-kolonel Van Hombracht en majoor Van Stuwe (Sept. 1872) werden onderdrukt, waarna genoemde cultuur, vooral door het optreden der in 1869 opgerichte Deli-maatschappij, zich gedurig ontwikkelde, slechts belemmerd door de moeilijkheid om goede werkkrachten te verkrijgen (zie ARBEIDSOVEREENKOMSTEN); de exploitatie en de behandeling dezer koelies op de tabaksplantages maakte overigens herhaaldelijk een ingrijpen van regeeringswege wenschelijk. Zie TABAKSCULTUUR IN NED.-INDIË.