Decamerone, het meesterwerk van Giovanni Boccaccio*. Het is geschreven te Florence tusschen 1350 en 1353 ongeveer. Wat den vorm betreft, is de navolging van de klassieken er zeer merkbaar in: de stijl is verfijnd en aristocratisch. Het doel ervan is om de vrouwen te amuseeren. Zij begint met de woorden „Zeer edele vrouwen, tot wier vertroosting ik dit zoo lange werk begonnen ben.” Een heel beroemd gedeelte is de inleiding, de beschrijving van de vreeselijke pest, die in 1348 Florence geteisterd heeft; deze vormt een groote tegenstelling met het vroolijke, lichte overige gedeelte.
In dat jaar bespreken zeven jonge Florentijnschen in de kerk van Santa Maria Novella te Florence de wijze om den ontzettenden geesel te ontvluchten. Tot haar groote vreugde zien zij drie jonge mannen, die zij kennen en die zich haar als cavaliers aanbieden. Het jeugdige gezelschap installeert zich in een mooie villa dichtbij de stad. Hier leiden ze een heel vroolijk leven. Om de beurt is één van hen koning of koningin en heeft de leiding van de amusementen.
In tien dagen vertellen ze elkaar honderd verhalen. In eenige ervan worden tragische onderwerpen behandeld, in andere komen edele voorbeelden van trouw en liefde voor, weer andere bevatten romantische of wonderbaarlijke avonturen; onder de interessantste zijn die, waarin het Italiaansche en Florentijnsche leven van de XIV eeuw beschreven is. Weinige, misschien geen enkel, zijn oorspronkelijk. De onderwerpen van eenige gingen van mond tot mond; van vele hebben wij vroegere Oostersche, Fransche en Italiaansche lezingen, maar dit vermindert hun waarde niet, welke gelegen is in de persoonlijke en geestige manier, waarop ze verteld zijn.