Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

David (zoon van)

betekenis & definitie

David (zoon van). Gelijk in het Joodsche land de herinnering immer terugging naar het schitterend verleden onder Davids heerschappij, dat door het waas van den afstand nog schooner leek, zoo ging steeds de verwachting uit naar den Prins uit het huis van David, die de vroegere glorie nog heerlijker herstellen zou. De Christenen hebben steeds erop gewezen, dat Jezus de verwachte zoon Davids was, die ook te Bethlehem werd geboren, ook het land doortrok, ook te Jeruzalem eindigde, al werd hij daar gekroond met doornen. Jezus zelf heeft zich zoon Davids genoemd naar aanleiding van Psalm 110, Mark. 12: 35 v. en parall.

Daar wijst hij zelf op het wonderlijke van zijn zoonschap van David. Eigenaardig, dat bij Markus in verband met zijn Messiasgeheim de titel teruggedrongen wordt tot het einde. In het latere evangelie van Mattheus is alles vol van Jezus’ koninklijke waardigheid. Paulus, die vóór de evangelisten schreef, noemt Jezus evenzeer zoon van David als al de andere N.-T.-ische geschriften, die zich op dit punt uitspreken. Zie ook DAVIDIDEN en MESSIAS.

< >