Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dan (rechter)

betekenis & definitie

Dan (rechter) - Dan („rechter”) is, in de Israëlietische patriarchen-verhalen, de zoon van Jakob en Bilha, Rachel’s slavin. Het gebied van den Isr. s t a m D. lag ten W. van Benjamin; het omvatte de kustvlakte en het heuvelland tot aan het gebergte van Juda en van Efraïm. Zie Jozua 19, 40-48. Reeds in den tijd vóór de koningen had D. zijn beteekenis grootendeels verloren: zijn steden worden of tot Juda of tot Efraïm gerekend (Joz. 15, 33 vv.; 16, 3).

Misschien hangt dat samen met de verhuizing der Danieten, waaromtrent men de overlevering terugvindt in Richt. 18. Blijkbaar zijn de Danieten uit de vlakte verdrongen, en heeft althans een deel van hen zich in ’t N. des lands gevestigd en daar de stad Laisj of Lèsjem („leeuw”) genomen. Waarschijnlijk zijn de Danieten verdrongen door de Filistijnen (zie DANAËRS en ZEEVOLKEN), die in de 12e eeuw de kust van Kanaän veroverden. De strijd tusschen Filistijnen en Danieten vormt den achtergrond ook van de Simson-verhalen (Richt. 13-16). De stad Laisj-Dan lag aan den voet van den Hermon, bij de grootste Jordaanbron; tegenwoordig heet zij Tell-el-kâdî d.i. „Heuvel van den rechter”. (D. is „rechter”). Onder Jerobeam I (933-912) was de aloude tempel te D. een der 2 groote rijksheiligdommen (zie BETHEL). „Van Dan tot Bethel” beteekent: ’t heele rijk Israël; „van Dan tot Beërseba” is: heel Kanaän. In de 9e eeuw is D. door de Arameërs bezet, in 734 door de Assyriërs.

< >