Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dalberg

betekenis & definitie

Dalberg - (oorspronkelijk Dalburg), oud Duitsch adellijk geslacht; hiertoe behooren o.a. 1) Adolf, geb. 1678, overl. 1737; sinds 1724 vorst-abt van Fulda, hield in 1729 een diocesane synode; stichtte de universiteit Fulda, die in 1732 van Paus Clemens XII den stichtingsbrief en in 1733 van Keizer Karel VI de bevestiging ontving. — 2) Johannes, geb. 1455 te Oppenheim, overl. 1503 te Heidelberg; was sinds 1480 als domproost te Worms kanselier van de Heidelberger universiteit, die hij bracht tot het toppunt van haar roem. Omstreeks Nieuwjaar 1482 door zijn begunstiger, keurvorst Philips van de Pfalz, tot kanselier benoemd werd hij door diens bemoeiing in 1482 tot bisschop van Worms gekozen; een degelijke kerkvorst; hield in 1496 door Jac. Stor, pastoor te Alnheim, een visitatie van het diocees, welker resultaat in een Regisirum synodale opgeteekend is; hij was een groot bevorderaar van de humanistische studiën, het middenpunt van het intellectueele leven te Worms en Heidelberg, stichter der „Palatina”, leider van de „Rhein, lit. Gesellschaft”. — 3) Karl Theodor, geb. 1744 te Herrensheim (bij Worms), overl. 1817 te Regensburg; studeerde sinds 1759 te Göttingen en Heidelberg (1761 Dr. juris), maakte hierop groote reizen.

Teruggekeerd besloot hij in den geestelijken stand te treden, zonder echter grondige theologische studiën te maken; kreeg een menigte kerkelijke inkomsten, werd vrijmetselaar. In 1787 werd hij op drijven van Pruisen tot coadjutor van Mainz en spoedig daarop van Worms gekozen; eerst in 1788 ontving hij de priesterwijding; in 1788 coadjutor van Constanz; de bisschopswijding ontving hij te Bamberg 1788; 1799 bisschop van Constanz: 1802 aartsbisschop van Mainz. Bij de saecularisatie werd het primaatschap van Mainz overgedragen op Regensburg, en D. bleef keurvorst, rijkskanselier en metropoliet, tegelijk zou hij primaat van Duitschland zijn; deze kerkelijke regelingen echter werden getroffen zonder den Paus. Eerst in 1805 verkreeg D. van den Paus de verheffing van Regensburg tot metropolitaan-zetel,maar niet de erkenning als primaat van Duitschland. In 1806 kreeg hij als vorst-primaat het voorzitterschap in het Rijnverbond; in 1810 werd hij groothertog van Frankfort. De val van Napoleon maakte een einde aan zijn wereldlijke heerschappij. Sinds 1814 leefde D. in Regensburg. Als wereldlijk heerscher heeft hij overal zegenrijk gewerkt, als kerkvorst beantwoordde hij niet aan zijn taak, liet zich door rationalistische opvattingen beheerschen; ook zijn werken (philosofisch-aesthetisch) zijn in dezen geest geschreven.

< >