Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Cremer (jacobus jan)

betekenis & definitie

Cremer (jacobus jan) - Nederl. novellist, geb. 1827 te Arnhem, zoon van Alexander Cremer en Louise Nagel, was van zijn 10de tot zijn 15de jaar te Oosterbeek op een kostschool, bezocht daarna tot 1846 het atelier van den schilder F. H. Hendriks in laatstgenoemde plaats, ging vervolgens naar Den Haag om zijn studiën in de schilderkunst voort te zetten, voltooide in 1850 een groot landschapstuk, en gaf in hetzelfde jaar zijn eersten roman: De lelie van 's-Gravenhage in het licht, waarop in 1852 de eerste zijner Overbetuwsche novellen, Wiege-Mie, volgde; in 1852 huwde hij met Johannette Louise Brouerius van Nidek, woonde een vijftal jaren te Loenen a/d. Vecht, begon zich meer en meer geheel aan de letteren te wijden, vestigde zich in 1857 te ?s-Gravenhage, en overleed hier 1880. Voornaamste werken: Daniël Sils (2 dln., 1856), Anna Rooze (3 dln., 1867), Dokter Helmond en zijn vrouw (feuillet. in Het Vaderland, nieuwe uitg., 2 dln. 1869), Hanna de freule, (2 dln., 1872) Tooneelspelers (feuillet. in het Nieuws v. d. Dag, nieuwe uitg. 3 dln., Leid., 1876), alle romans, verder de Overbetuwsche novellen en vertellingen: Het Kriekende kriekske (1856), 't Pauwenveerke (1867), De Betuwsche Neef (1860), Bruur Joapik (1860), 't Blinkende Hoantje (1861), Kruuzemuntje (1866), Bella Roel (1871), 't Hart op de Veluw ((1873), enz., enz.

Vertellingen als: Een winternacht (1852), De Victorine (1855), Een Winteravond (1856), Bitter’s Hans (1856), Een oudejaarsavond (1857), De vriend van den huize (1857), Arme Oude Jacob (1858), Kees Springer in en buiten de kerk (1869), De Predikantsdochter (1855), Portretten (1858), Het Jawoord (1857), Arme Samuel (3 dr., 1859), Achter de schermen, bekroond (1859), Een dag in de residentie (1860), Wouter Linge (1861), Fabriekskinderen (1863), Het oude en nieuwe orgel (1865), Frederik Hendrik Hendriks (1865), Thijs de Smid (1862 —69), De oorlog een noodzakelijk kwaad (1871). De meeste van deze en ook van de Betuwsche vertellingen zijn onder velerlei titels uitgegeven, nu eens zoo, dan weer anders saamgevoegd, b.v. Betuwsche Novellen, Distels in 't Weiland, Beelden en Schetsen, Nieuwe Overbet. vertellingen, enz.; eene geïllustreerde uitg. verscheen te Leiden.

Tooneelstukken: Boer en Edelman (1864), Emma Berthold (1865), Titulair, Klucht of geen klucht (1876). Vele zijner Betuwsche novellen werden in andere talen overgebracht, als in het Fransch onder den algemeenen titel: Scènes villageoises du pays de Gueldre, en in het Duitsch, door L. von Heemstede: Das Pfauenfederchen, Bruder Jakob, enz., door F. Schnettler: Der blinkende Hahn, enz., In verschillende romans (Fabriekskinderen, Hanna de Freule, enz.) toont hij oog te hebben voor de sociale kwestie en behandelt hij de wereld der fabrieksarbeiders. Zijn Betuwsche novellen en zijn keurige schilderingen werden langen tijd veel gelezen. Hij was een gezocht „lezer”. Minder succes had zijn tooneelarbeid. Zijn gezamenlijke werken zijn in 14 deelen bij Sijthoff te Leiden verschenen. Een levensschets van C. gaf H. de Veer (Mannen van Beteekenis XII).

< >