Cornelius (Hans), Duitsch wijsgeer (aanvankelijk chemicus), geb. 1863 te München, werd 1903 prof. aldaar, en in 1910 prof. te Frankfurt a.d. M. C. staat onder den invloed van Kant, Mach en Avenarius. Het fundament der filos. is volgens hem de psychologie, omdat al ons kennen ten slotte berust op wat wij doorleven. Maar hij bestrijdt de associatie-psych. en de atomistische constructie van het zieleleven uit elementen. De gebreken hiervan worden openbaar bij de verklaring van die feiten, waarin zich de samenhang van het doorleefde in de eenheid van het bewustzijn doet gelden.
De wetenschap moet vrij zijn van metafysika en beoogt een zooveel mogelijk oeconomische „beschrijving” der verschijnselen. Het a priori van alle kennen is het principe der „Denkökonomie.” Alle verklaring bestaat in een proces van „vereenvoudiging onzer kennis.” Een „Ding an sich” wijst C. af. De objecten zijn (met uitzondering van de andere Ik’s) slechts mogelijke „bewustzijnsinhouden.” Existeeren = een duurzaam staan in wetmatige samenhangen. — De „waarden” kunnen volgens C. tot lustgevoelens gereduceerd worden. De ethische bevrediging is een bijzonder geval van de aesthetische. De zedewet luidt: „handel zoo, dat uw doel naar den stand uwer ervaringen als het positief waardevolste onder alle mogelijke doeleinden verschijnt. Alle andere waarden worden bepaald door persoonlijkheids-waarden”. — Beteekenis heeft C. als aestheticus der optische kunsten. — Voornaamste geschriften: Psych. als Erfahrungswissenschaft 1897; Einleitung in die Philos. 1903; Elementargesetze der bildenden Kunst 1908.