Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Corneille (thomas)

betekenis & definitie

Corneille (Thomas), geb. te Rouaan in 1625, overl. te Les Andelys in 1709. Hij behoort tot een andere generatie dan zijn negentien jaar oudere, geniale broeder Pierre. Toen Th. omstreeks 1650 zijn eerste tooneelwerken in het licht gaf, was het Spaansch blijspel in de mode. Den smaak van het publiek tot richtsnoer nemend, wat hij tot het eind van zijn leven gedaan heeft, schreef hij, evenals Boisrobert en Scarron, eenige blijspelen naar Spaansch model: l’Amour à la mode, Don Bertrand de Cigarral, le Geôlier de soi-même, enz.

Alle vertoonen het streven om het oorspronkelijke werk zóó te wijzigen, dat de eenheid van plaats en van tijd tot haar recht komt, m.a.w. dat de handeling zich op dezelfde plaats en in één dag afspeelt, wat de stukken, toch al overladen met onwaarschijnlijke intrigues en verwikkelingen, nog verwarder maakt. — C.’s treurspelen staan niet hooger dan zijn comedies. Sommige hadden niettemin een reusachtig succes, waarvan men de verklaring vooral zoeke in hun romanesk karakter. De gretige lezers en lezeressen van Mademoiselle de Scudéry’s tiendeelige romans „Le Grand Cyrus” en „Clélie” vonden er hun galante, subtiel redeneerende, over liefde en moraal redetwistende helden en heldinnen in terug. Het treurspel Timocrate (1656) trok avond aan avond, zes maanden lang, volle zalen, een succes, dat zelfs dat van „Le Cid” overtrof. Nochtans onderscheidt het stuk zich door niets van de tragedies, zooals die in de jaren 1655 tot ongeveer 1665 door Boisrobert, Quinault en l’abbé Boyer geschreven werden.

Een groote mate van lenigheid valt in C.’s talent niet te miskennen: in Laodice tracht hij een historische tragedie naar het voorbeeld van Pierre’s Rodogune te leveren; in Le Comte d'Essex Racine’s eenvoud van compositie na te volgen; in Circe wordt aan het decoratief en de tooneelmachinerieën een voor dien tijd buitengewone zorg besteed; in La Pierre philosophale (1681) worden de occulte wetenschappen en in la Devineresse (1679) de beruchte waarzegster en gifmengster Voisin, tijdens haar proces, op de planken gebracht. C. gaf ook, in 1677, een bewerking in verzen van Molière’s „Don Juan.” Het is over 't algemeen een trouwe navolging van den prozatekst, waarin evenwel de aanvallen tegen kerk en godsdienst zijn weggelaten. Tot in 1841 werd C.’s Festin de Pierre geregeld te Parijs gespeeld en eerst in 1847 hervatte de Comédie-Française de opvoering van Molière’s meesterwerk. — Op taalkundig gebied heeft C. geen onverdienstelijken arbeid geleverd: een critische uitgave van Vaugelas’ Remarques (1687) en een Dictionnaire des termes d'art et de sciences (1694). Eindelijk is hij de samensteller van een Dictionnaire géographique et historique (1708) en maakte langen tijd deel uit van de redactie van den „Mercure Galant”. — Zie: Petit de Juleville, le Théâtre en France, Paris, 1889; G. Reynier, Thomas Corneille, sa vie et son théâtre, Paris 1892.

< >