Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Constantheid

betekenis & definitie

Constantheid - (zootechniek), de eigenschap, dat alle eigenschappen der ouders overgaan op alle nakomelingen. Voor de huisdierteelt is het van groote beteekenis constante fokdieren te hebben, omdat men dan met groote zekerheid weet wat men fokt. Een fokker van huisdieren heeft een bepaald doel; hij wil dieren fokken met bepaalde eigenschappen, die hun de hoogste waarde geven. Hij mag niet aan het toeval overlaten, welke eigenschappen de jongen zullen hebben.

Hij wenscht jongen met bepaalde eigenschappen en moet de ouders zoodanig uitkiezen, dat hij producten krijgt, zooals hij die wenscht. Daar bij kruising en vooral bij voortgezette kruising van dieren met uiteenloopende eigenschappen, van verschillend ras, zeer verschillende uitkomsten worden verkregen, is de fokker het meest aangewezen op teelt in eigen ras. Een constant dier is een dier, dat in alle kiemcellen de factoren levert, voor de eigenschappen, waarom het den fokker te doen is. Dit zullen de dieren doen, als zij ontstaan zijn uit de vereeniging van een manlijke en een vrouwelijke kiemcel, die beide deze factoren bezaten. De fokker moet dus dieren kiezen, die beide de eigenschappen bezitten, welke hij in de nakomelingen wenscht en verder trachten te weten te komen of beide homozygoot zijn voor deze eigenschappen. Het is zeer moeilijk om te weten, of een dier homozygoot is voor de gewenschte eigenschappen of heterozygoot. Toch heeft de fokker dit noodig te weten, wil hij zekerheid hebben in de fokkerij en niet van het toeval afhangen. Hij moet daarom trachten zooveel mogelijk gegevens te krijgen.

Aan de dieren zelf is dit helaas niet te zien. Kon men aan de dieren door een of ander kenmerk waarnemen of zij al dan niet homozygoot zijn, dan zouden wij in de huisdierteelt veel verder zijn. Wij moeten de meerdere of mindere constantheid op andere wijze trachten te vinden. Een middel is de stamboekhouding, het noteeren van de verschillende generaties van goede dieren. Men kan dan vooreerst nagaan, welke eigenschappen de ouders en de voorouders hadden en hieruit conclusies trekken, vooral nagaan of daaronder ook dieren voorkomen met afwijkende eigenschappen. Men kan de afstammingslijst of pedegree opmaken.

Een beter middel is het nagaan der nakomelingen. Als een manlijk dier, gepaard met verschillende vrouwelijke dieren, met uiteenloopende eigenschappen, toch steeds jongen verwekt met zijn goede gewenschte eigenschappen, dan is zulk een manlijk dier constant. Zelfs zou men door proefparingen de constantheid kunnen uitmaken. Hierbij zij opgemerkt, dat als bij dieren recessieve eigenschappen gewenscht zijn, altijd constantheid bestaat, dat echter juist de dominante eigenschappen de moeilijkheden opleveren. Lang fokken in een ras en strenge selectie kunnen het eerst tot constantheid leiden.

< >