Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Conimines (Philippe de)

betekenis & definitie

Conimines (Philippe de), vormt met Villehardouin, Joinville en Froissart, de groep der vier „grands chroniqueurs.” Waarschijnlijk geboren op het kasteel Renescure, bij Aire (dép. du Nord. arr. Hazebrouck) omstreeks 1445. Hij behoorde tot een rijk burgergeslacht van Yperen, van den Clyte, dat door een huwelijk tegen het einde der XlVe eeuw in het bezit was gekomen van de heerlijkheid Commines. Hij was dus eigenlijk Vlaming van geboorte.

De rol, die hij gespeeld heeft in den strijd van den hertog van Bourgondië en andere vorsten tegen den koning van Frankrijk, is zeer belangrijk. Hij begon met zijn eersten beschermer, Karel den Stoute, te verraden, trad in dienst van Lodewijk XI, die hem met weldaden en gunsten overlaadde, en bleef tot ’s Konings dood diens vertrouweling en bestuurder der buitenlandsche betrekkingen. Zijn geschil met de familie de la Trémoïlle, die door Lodewijk XI te zijnen voordeele van haar goederen beroofd werd, had, in het begin der regeering van Karel VIII, bijna een voor hem noodlottigen afloop gehad. Betrokken in de complotten van den hertog van Orléans tegen de regentes Anne de Beaujeu, die de Trémoïlle’s beschermde, maakte hij kennis, gedurende acht maanden, in het kasteel Loches, met de beruchte ijzeren kooien, om daarna twee jaar door te brengen in een toren van de Conciergerie te Parijs. Maar door zijn handige verdediging wist hij erger gevaren van zich af te wenden. Vanaf 1492 nam hij weer deel aan allerlei politieke onderhandelingen, o. a. te Milaan en Venetië, welke laatste een ongelukkigen afloop hadden. Lodewijk XII zond hem eindelijk weg naar het prachtige landgoed d’Argenton, waar C., verteerd door onmachtige eerzucht, gewikkeld in eindelooze processen ter zake van de erfenis zijner vrouw, zijn laatste levensjaren doorbracht. Hij stierf in 1511. — Van 1488 tot 1494 had hij de zes eerste boeken van zijn Mémoires geschreven, de twee laatste, die de diplomatieke reis naar Italië bevatten, in 1494 en 1495.

Het doel waarmee hij zijn persoonlijke herinneringen te boek heeft gesteld, is den aartsbisschop Angelo Cato betrouwbare gegevens aan de hand te doen voor een geschiedenis van Lodewijk XI, die deze prelaat voornemens was in het Latijn te schrijven. Niet als dichter, maar als denker en psychologisch waarnemer heeft C. de personen en gebeurtenissen, waarmee hij in zijn veelbewogen leven in aanraking kwam, beschreven. Hij zocht in de eerste plaats naar de oorzaak der dingen, trachtte het karakter van menschen en volken te doorgronden, feiten te verklaren, lessen te putten uit de zetten, die hij zelf of zijn tijdgenooten op het politiek schaakbord gedaan hadden. Zijn groote scherpzinnigheid deed hem de voordeelen van een grondwet als die van Engeland inzien; zijn vooruitziende geest maakte hem reeds toen tot een voorstander van het vaststellen der belastingen door de afgevaardigden der bevolking. Niet ten onrechte heeft men C. voorgesteld als de Fransche Machiavelli. Zijn moraal is uitsluitend gericht op voordeel en succes: „Zij die het winnen hebben altijd de eer”, zegt hij ergens. Geen wonder, dat hij weinig kiesch is in de keuze der middelen, en dat het wantrouwen een groote rol speelt in zijn staatkundige beschouwingen: „Het is geen schande,” betoogt hij, „achterdochtig te zijn, maar het is een groote schande bedrogen te worden.” — Zie: A. Debidour, Les chroniqueurs, Paris, 1892, 2 vol.; G. Paris et A. Jeanroy, Extraits des Chroniqueurs français, Paris, 1892; Les mémoires de Ph. de C., publiés par Chantelauze, Paris, 1881.

< >