Congo (rivier) - Rivier in Afrika, die ontstaat uit de beide bronrivieren Loealaba en Loeapoela en waarvan het stroomgebied bijna geheel Belgisch Congo omvat en bovendien het N.O. deel van de Portugeesche kolonie Angola, een breede strook van Fransch Equatoriaal Afrika en een stuk van ’t Engelsche Nyassa-land in ’t uiterste Z. Zoo heeft de Congo na den Amazonestroom het grootste stroomgebied van alle rivieren der aarde (± 3.700.000 K.M2.), hoewel eenige rivieren, zooals b.v. de Nijl, hem in lengte overtreffen. Gewoonlijk wordt de Loeapoela als de oorsprong van den C. beschouwd. Deze ontstaat als Tsjasi op het ± 2000 M. hooge tafelland tusschen het Nyassa en Tanganika M., en stroomt als Tsjambesi uit in het ondiepe Bangweolo M., op ± 1120 M. hoogte boven de zee. De afstrooming van het Bangweolo M., die het aan het Z.W. einde verlaat, neemt weldra den naam aan van Loeapoela.
Zoowel boven als beneden het Mweroe M. is de Loeapoela door stroomversnellingen onbevaarbaar. Op 6° Z.B. vereenigt hij zich met de Loealaba. Deze groote zijstroom ontspringt ± 1500 M. hoog in ’t Z. van Katanga. Ook de Loealaba breekt door de Mitoembabergen in watervallen; in het daarna vlakke deel van zijn loop is hij herhaalde malen tot meren verwijd. Dit deel van zijn gebied is, in tegenstelling met het vrij boschrijke berg- en heuvelland in ’t Z., een droog, maar vruchtbaar steppenland. De uit de vereeniging van Loeapoela en Loealaba ontstane stroom heet Oegarana. Deze neemt weldra rechts de Loekaga op, d.i. de tijdelijke afstrooming van het Tanganika M., een rivier met groot verval en talrijke watervallen. Bij Nyangwe is de rivier nog 530 M. hoog boven de zee, is er 600 M. breed, ± 10 M. diep en neemt er den naam aan van C. Waar de C. het Afrikaansche tafelland verlaat om de groote vlakte, die deels uit alluvia, deels uit horizontaal gelegen zandsteen bestaat, te bereiken, breekt de rivier juist onder den equator in 7 katarakten (Stanley-vallen) over een granietdrempel en daalt daarbij ± 50 M. Dan stroomt zij langzaam als een soms zelfs tot 30 K.M. breede, zich telkens in tallooze armen splitsende laaglandrivier in een grooten boog ten N. van den equator, dien zij bij Equatorville opnieuw passeert.
Op dit gedeelte neemt de C. vele zijrivieren op, o.a. de groote Oebangi, die ontstaat uit de Mbomoe en Oeëlle en voor de vereeniging met de C. een uitgestrekte delta vormt. Alle zijn, evenals de hoofdrivier, begeleid door uitgestrekte tropische galerijwouden, waarachter zich savannen uitstrekken. Het dichtste woud vindt men langs de Aroewini en andere Noordelijke bijrivieren. Van links neemt zij daarna nog de waterrijke Kwa op, die het grootste stroomgebied heeft van alle zijrivieren van den C. De Kwa ontstaat uit de Kassai en de Sankoeroe, waarvan de eerste op het plateau van Bihé in Angola, de andere in ’t uiterste Z. van Belgische Congo ontstaat en in hun loop den grooten C.-boog nabootsen. Groote bijrivieren van dit systeem zijn o. a. de Kwango links en de Mofini, de afstrooming van het groote, maar ondiepe Leopold II M., rechts. Alle zijrivieren van den C. vormen, waar ze de groote vlakte bereiken, katarakten of watervallen; daar beneden zijn ze, evenals de C. beneden de Stanleyvallen, uitstekend bevaarbaar. Tusschen de ± 4000 K.M.2 groote Stanley Pool (op 80 M. hoogte) en Matadi stroomt de C. in een nauwe, kronkelende kloof door het zandgeb. en daalt daarbij over dien afstand van ruim 300 K.M. 260 M. in een reeks van ± 30 watervallen; de laatste daarvan zijn de z.g. Jellala-watervallen. De Congospoorweg van Matadi naar Leopoldville neemt het verkeer van den hier onbruikbaren waterweg over.
Dan begint de bevaarbare benedenloop, die van Matadi af, dat nog slechts 25 M. hoog ligt, zelfs bij laag water nog 18 M. diep is. In de ruim 10 K.M. breede monding ligt bij Banana de z.g. Engelsche bank met ± 6 M diepte, een groote hindernis voor ’t verkeer, waardoor groote schepen gedwongen zijn een deel der lading te lossen, vóór ze de rivier verder kunnen opvaren. De geweldige watermassa, die hier in zee gevoerd wordt, is zelfs tot ± 22 K.M. vóór de monding nog bijna geheel zoet en tot 300 K.M. afstand moet men aan de kleur van het zeewater het C.-water nog kunnen herkennen. Gedurende den regentijd drijven groote riet-, gras- en houtmassa’s van den C. afkomstig, als zoovele eilanden, waarop soms zelfs struiken en boomen groeien tot op grooten afstand in zee. — Reeds in de 15e eeuw kenden de Portugeezen de monding van de, toen Zaire genoemde, C. Echter bleef de rivier en haar geheele stroomgebied langer dan eenig ander deel van Afrika onbekend. Wel stelde in 1816 een Engelsche expeditie onder Tuckey den korten benedenloop vast, doch men vermoedde nog niet met welk een reusachtig riviersysteem men te doen had. Burton en Speke bereikten 1856 het Tanganika M. Zij beschouwden het als een bronmeer van den Nijl.
Zoo betrad ook Schweinfurth het C. gebied op zijn reis van 1869 -’71 aan de Oeëlle, die hij voor den bovenloop van de Sjari aanzag. Livingstone ontdekte op zijn reizen in de jaren 1867-73 de Loealaba, Loeapoela, het Bangweolo- en het Mweroe M. Hij vermoedde met dezelfde rivier als de Zaire of C. te doen te hebben, hoewel velen er een bronrivier van den Nijl in zagen. Het C.-probleem werd opgelost door Stanley, die in 1876 en ’77 de rivier vanaf Nyangwe tot de monding afvoer. Ook het vermoeden, dat een groot gedeelte van het stroomgebied op het Noordelijk halfrond zou liggen, door de gelijkmatige waterhoeveelheid aan de monding ondanks de jaarlijksche verschuiving van den equatorialen regengordel, werd toen door ’t ontdekken van den grooten C. boog en zijn groote Noordelijke zijrivieren bewaarheid. Verdere ontdekkingen in ’t C. gebied zijn vooral te danken aan de reizen in 1880 en volgende jaren van Pogge en Wissmann, Stanley en Van Gele.