Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Columbia (Britsch)

betekenis & definitie

Columbia (Britsch), provincie in ’t W. van Canada. De N.-grens volgt in hoofdzaak de parallel van 60° N.B., de O.-grens de meridiaan van 120° W.L. van Gr. De totale oppervlakte bedraagt 921. 600 K.M.2, die grootendeels wordt ingenomen door gebergten.

B o d e m g e s t e l d h e i d, a. In het O. verheffen zich de Rocky Mountains steil uit de prairie. De Peace River, een zijrivier van de Mackenzie, breekt er dwars door heen. In het Z. bereiken de evenwijdige ketens een groote hoogte, vooral nabij de grens met de Ver. St.; de Murchison is 4100 M, de Lyell 3670 M, de Columbia 3870 M., en de Hooker 4326 M. hoog. Kickinghorse- en Yellowhead-pas zijn inzinkingen hierin van 1610 en van 1130 M. hoogte, waarover spoorwegen zijn aangelegd. Door de Selkirkbergen ontstaat een groot lengtedal, waardoor de Columbia N.-waarts en de Kootenay Z.waarts stroomt. Het groote samenhangende sneeuwdek, dat zich boven 2700 M. hoogte uitstrekt en waaruit talrijke gletsjers gevoed worden, o. a. de Deville, Dawson, Geikie, de vele meren zoowel op het gebergte als aan den voet, de uitgestrekte wouden beneden 1700 M., geven het landschap geheel een Zwitsersch karakter. Het wordt daarom reeds veel bezocht.

b. In het W. loopt evenwijdig met de kust, het nog weinig bekende Kustgebergte, dat de voortzetting vormt van het Cascaden-gebergte der Ver. St. Vele toppen bereiken een hoogte van meer dan 2000 M. en zijn door de vochtigheid uit den Oceaan met zware sneeuwmassa’s getooid. In ’t N. b.v., ontvangt de Stikine River het smeltwater van 300 gletsjers.
c. Tusschen beide gebergten in strekt zich een gemiddeld 1000 M. hoog plateau uit, waarover tal van rivieren in diepe dalen stroomen.

K u s t. Tal van inhammen, fjorden, dringen diep het land binnen; zij overtreffen vaak in grootschheid de fjorden van Noorwegen en zijn evenals deze van belang voor de visscherij. Voor het verkeer zijn alleen van belang de Burrar Inlet in het Z., die tusschen bergen van 1900 M. hoogte toegang verleent tot de stad Vancouver, en het Lynn-canal, de poort van Klondike. Er ligt een zwerm van groote (Koningin Charlotte en Vancouver) en kleine eilandjes voor de kust.

R i v i e r e n. De meeste rivieren ontspringen op het Rotsgebergte. Naar het O. stroomen de Z.- en N.-Saskatchewan, de Athabaska met haar zijrivieren de Peace- en Liard- of BergRiver. De voornaamste der rivieren, die over het genoemde plateau naar den Grooten Oceaan stroomen, zijn de Fraser-River, die het water uit de talrijke meren van het N. verzamelt, en de belangrijke Columbia.

Het klimaat is in het N. en N.O. uiterst ruw en streng, in het kustland en het Zuiden veel zachter en warmer dan de in andere deelen van Canada, die op gelijke breedte en hoogte liggen. De Koero Sjiwo van den Grooten Oceaan oefent er een zeer gunstigen invloed op het klimaat uit, evenals de Golfstroom in West-Europa. Van W. naar O. neemt zoowel de temperatuur als de regenval sterk af. Het geheel ingesloten C.plateau is dan ook een zeer droog gebied.

B e w o n e r s. De oorspronkelijke bewoners, de Indianen, behooren tot de groep, die men samenvat onder den naam van Noordwest-Amerikanen. Hiertoe behooren de Tlinkiten of Colasjen in het N., de Wakaij en Selisj-stammen in het Z.en op Vancouver de Nutka’s, en op de Koningin Charlotte-Archipel de Haidahs. Europeanen kwamen eerst bij het begin van de 19e eeuw; zij hielden zich uitsluitend bezig met het opkoopen van pelswaren. In 1808 stichtte David Thompson het fort Kootenay. Systematisch werd de vestiging van lieden met andere bedoelingen tegengehouden, totdat ook hier goud gevonden werd, en de stroom van gelukzoekers daardoor niet meer te keeren was.

Van 1858 tot 1860 kwamen 20.000 immigranten binnen. De exploitatie van de rijke koper- en steenkoolvelden, benevens de ontwikkeling van landbouw en fruitteelt in de laatste 10 jaar, bracht echter een veel grooteren vooruitgang en deed de bevolking van 1901 tot 1915 toenemen met 350 %. Hiervan kwamen een groot deel op de stad Vancouver. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de immigranten-beweging. Br. C. telde in:

1871 ... 34.000 Blanken 1881 ... 49.000 ,, 1891 … 93.000 ,, 1901 ... 129.000 ,, 1911 ... 342 000 ,, 1915 ... 452.000 ,, In 1915 bedroeg de totale bevolking 502.000, waaronder waren ongeveer 29.000 Indianen en „half breed”, 15.000 Chineezen, 4500 Japanners, en 500 Negers. De Blanken maken dus 8/₉ der totale bevolking uit, ruim 60% van hen zijn Engelschen. De meesten wonen in de steden, waarvan de belangrijkste zijn: Victoria (67), Vancouver (200), New-Westminster (20), Nanaimo (8), Nelson (7), Prince Rupert (4). Toch bedraagt de dichtheid van bevolking nauwelijks 0.5 per K.M.2, en zijn feitelijk alleen het Zuiden en enkele verspreide punten, voornamelijk langs de kust, bewoond.

E c o n o m i s c h e t o e s t a n d. De pelsdieren, die eenmaal de naaldwouden van het gebergte en de bosschen van dennen, eiken, en Amerikaansche ceders van het Fraserplateau bewoonden, vormden eertijds den rijkdom van Br. C. Het is nog het rijkste jachtgebied der Hudsonbaai-Compagnie. Het opp. aan bosch wordt op 486.000 K.M.2 geschat. Bijna 200 groote zagerijen houden zich met het houtbedrijf bezig. Tegenwoordig bestaat de rijkdom van het land echter meest uit goud en andere mijnbouwproducten. In 1850 werd het eerst op Vancouver en Moresby goud gevonden. Terzelfder tijd werden door Indianen goudklompen aangebracht uit het gebied van de boven-Skeena, de omgeving der Kamloops-meren, en het Columbia-gebied, terwijl in 1851 het Nanaimo-steenkoolveld aan de O.-kust van Vancouver werd ontdekt.

De groote gebieden vond men eerst in 1858, toen de rijke goudvelden van Fort Hope en Fort Yale aan de Fraser werden ontdekt, spoedig daarop gevolgd door die van Quesnelle River en de Antler Creek. Het hoogtepunt werd bereikt omstreeks 1870, toen de productie een waarde had van 40 millioen gulden. Daarop volgde een hevige reactie, die wel eenigszins verminderd werd door nieuwe vindplaatsen in het Kootenay- en Okonogandistrict in de jaren 1902 en 1908, maar andere mijnbouwproducten zijn thans van veel meer belang geworden. Onderstaande tabel toont den rijkdom van Br. C. aan mineralen aan. In 1914 bedroeg de productie van goud 14 millioen gulden.

zilver 5 ,, ,, lood 4 ,, ,, koper 15 ,, ,, zink 0,8 ,, ,, Bovendien is de steenkoolproductie zoo belangrijk geworden, dat zij een waarde heeft van ruim 15 millioen gulden. De 4 grootste mijnen liggen bij de Crows Nest-pas, Comox, op Koningin Charlotte-eiland, en bij Nanaimo, welk laatste veld 500 K.M2 groot en 4 M. dik is. Men schat den voorraad zelfs op 40 billioen ton bitumineuse kolen en 61 billioen ton anthraciet. Uitgestrekte velden met ijzererts van uitstekende kwaliteit zullen in exploitatie worden genomen, en het onderzoek naar petroleum-gebieden is eveneens met succes bekroond. De mijnbouw heeft het onbekende Westen tot een zeer belangrijk gebied gemaakt.

Veel hebben de spoorwegen tot de economische ontwikkeling bijgedragen. De Canadian Pacific, waarvan Vancouver, en de Grand Trunk Pacific, waarvan Prince Rupert het eindpunt is, vormen de hooflijnen. Het geheele spoorwegnet heeft een lengte van ruim 4000 K.M., terwijl voor een bijna evengroot gedeelte plannen voor aanleg bestaan. Hoofdhaven is Vancouver met geregelde stoomvaartlijnen op China en Japan, 2e haven is Victoria.

B e s t u u r. B. C. is op 20 Juli 1871 tot de Canadian Confederation toegetreden. Aan het hoofd van het in de hoofdstad Victoria zetelend bestuur staat een luitenant-gouverneur (lieutenant-governor), die door de Dominion wordt aangesteld en betaald, en een wetgevend lichaam (Legislative Assembly) van 42 leden, door de inwoners der provincie voor 4 jaar gekozen. Het onderwijs is voor kinderen van 7 tot 12 jaren verplicht en kosteloos. Plannen bestaan voor de stichting van een Universiteit in Vancouver.

Litteratuur: A. G. Brown, Br. C. lts history, people, commerce etc.; F. Fairford, Br. Col. (1914); R. E. Gosnell, Year Book of B.C.; J. B. Tornhill, B. C. in the Making (1913).

< >