Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Chrysanthemum

betekenis & definitie

Chrysanthemum - Plantengeslacht der Composieten; met inbegrip van de geslachten Pyrethrum en Tanacetum, die tegenwoordig ook tot Chr. gerekend worden, zijn er 200 soorten bekend, die over de geheele aarde, doch voornamelijk in de gematigde en subtropische streken voorkomen. Het zijn kruiden of halfheesters, meest met ingesneden bladeren. De bloemhoofdjes zijn zeer verschillend van kleur en bouw; meestal zijn de rand bloemen lintvormig en de schijfbloemen buisvormig. In Nederland komen eenige soorten in het wild voor.

De meest bekende is de witte Ganzebloem of Margriet, Chr. Leuc-an themum, met witte rand- en gele buisbloemen, een algemeen onkruid langs wegen en dijken, ook gekweekt. Gekweekt wordt Chr. maximum uit de Pyreneeën, die er veel op gelijkt. C. segetum, de gele ganzebloem, ook wel eens Goudsbloem genoemd (zie CALENDULA) is geheel geel en op sommige plaatsen een lastig onkruid. Chr. Parthenium, het Moederkruid, met witte straal- en vuilgele schijf bloemen, wordt gekweekt, doch komt ook vaak verwilderd voor. De plant riekt naar kamillen, maar smaakt onaangenaam bitter. Ze wordt ook gekweekt in een vorm met goudgele bladeren voor de beplanting van randen van bloemperken. C. vulgare (= Tanacetum vulgare), het Boerenwormkruid*, komt langs wegen voor.

In dorpstuinen wordt gekweekt C. majus (= C. balsamita), het Balsemwormkruid, uit Z.-Europa, met aangenaam riekende bladeren en gele bloemen, een oud huismiddel tegen wormen, ook als kruiderij in gebruik. C. roseum en C. Marschalli, ook tot Pyrethrum gebracht, zijn planten uit Perzië en Kl.-Azië, en zijn daar de planten, wier bloemhoofdjes de insecten-poeder leveren. Ze worden bij ons gekweekt. Een sierplant is ook C. Coronarium en C. carinatum, de eerste uit Z.Europa, de andere uit N.-Afrika. Het meest bekend is echter C. indicum, uit China, Japan en O.-Indië; de Indische vormen hebben betrekkelijk kleine bloemhoofdjes, die weinig opvallends hebben. De Japansche en Chineesche vormen zijn echter door de kultuur zeer veranderd en loopen in grootte, vorm en kleur sterk uiteen. Sommige hebben lint- en buisbloemen, bij andere zijn de lintbloemen abnormaal vermeerderd, waardoor men z. g. „gevulde” bloemen heeft gekregen. In de Japansche hortikultuur onderscheidt men een tweetal hoofdvormen (Nogikoe en Kikoe).

Den 9den Sept. viert men in Japan een groot feest, dat aan de Kikoe, het symbool van het lange leven, gewijd is. De keizerlijke familie heeft de Kikoe-bloem in haar wapen. Reeds in de 17de eeuw kweekte men in Nederland eenige variëteiten van C. indicum; de meeste variëteiten zijn echter pas in de eerste helft van de 19e eeuw in Frankrijk uit zaad verkregen. Tegenwoordig spelen de vormen met groote „gevulde” hoofdjes een hoofdrol en zijn ze overal, van het najaar af tot in den winter, de meest bekende sierbloemen. Meestal verkrijgt men nieuwe planten door stekken van uitloopers van de oude plant. Men stekt in den winter; laat ze in den bak wortels vormen, waarna ze worden opgepot; ze komen dan in een grooteren pot met voedzame aarde, en kunnen in den zomer op een beschutte plaats buiten staan. Eind Sept. komen ze in de koude kas. Groote bloemen krijgt men vooral van de lanten, die slechts een bloeistengel met één loem voortbrengen.

< >