Chodowiecki (Daniël Nikolau), Duitsch schilder, etser en teekenaar, geb. te Dantzig 1726, overl. te Berlijn 1801. Voor koopman opgeleid, maakte hij in zijn vrijen tijd voor den galanteriewinkelier A. Ayrer te Berlijn, die zijn oom was, miniaturen in waterverf voor snuifdoozen en dergelijke. Ayrer liet hem spoedig door een Augsburgsch schilder onderwijzen in de emailschilderkunst, die toen zeer in den smaak was. Spoedig had Ch. met zijn producten zooveel succes, dat hij zich in 1754 zelfstandig kon maken.
Men kent nog eenige van deze vroege werken, meestal naar voorbeelden van Fransche gravures van Leclerc en Boucher uitgevoerd (Berlijn Kunstgewerbemuseum).Ch. trachtte zijn kunst ook hooger op te voeren; hij teekende onder Bernard Rode naar het naaktmodel, leerde de olieverftechniek, doch heeft het met zijn schilderijen nooit ver gebracht. Meestal geeft hij tamelijk burgerlijk-nuchtere navolgingen van Watteau. Dit eenigszins burgerlijke accent van zijn talent hinderde hem niet bij het weergeven van familiegroepen in eigen kring, waarvan nog eenige exemplaren bekend zijn. In 1768 maakte hij zijn eerste meer populaire ets, naar een schilderij „Les Adieux de Calas” (thans Kaiser Friedrich-Museum) te Berlijn. De groote afzet van dit min of meer in den sentimenteelen smaak van Greuze gedacht onderwerp moedigde hem aan, zich meer op deze techniek toe te leggen en zijn zeer groot oeuvre bestaat dan ook hoofdzakelijk uit etsen. Daarnaast zijn enkele proeven in allerlei andere technieken (aquatint-druk, zwarte kunst) bekend en duizenden van teekeningen in potlood en roodkrijt, voor ?t meerendeel minutieuse studies naar de natuur. Waar Ch. meer heroieke composities maakt, blijkt zijn smaak conventioneel, zijn gevoel voor de lijn is niet heel sterk, maar waar hij zijn studies direct reproduceert en zijn goedmoedig burgerlijke levensopvatting den grondtoon geven kan, daar vertoont hij zich als vaardig illustrator, soms met een lichten, beminnelijken humor. Zoo is hij de illustrator bij uitstek geworden van de telkenjare verschijnende Berlijnsche Gotta’sche en Göttinger Taschenkalenders.
Hij leverde reeksen van illustraties voor boeken van den dag o.a. voor Lessings Mina van Barnhelm, voor Goldsmith’s Vicar of Wakefield, en Sterne’s Sentimental Journey e.a.m. Ook voor Lavaters profielen en voor Basedows paedagogische geschriften heeft hij veel geteekend. Natuurlijk werd hij bij dit reusachtig werk door veel andere plaatsnijders, aan wie hij slechts de teekeningen overgaf, ondersteund. Toch heeft hij, behalve zijn zoon W. Ch., geen leerlingen, maar slechts navolgers gehad. Uit zijn lateren tijd dateert nog de serie van intieme prentjes, waarin hij zijn indrukken van een reis naar Dantzig weergaf (1773), die hij, om zijn moeder te bezoeken, had ondernomen. In ’t geheel telt men omstreeks 2075 prentjes van zijn hand.
Ook als modelleur is hij een enkele maal met minder gelukkig resultaat opgetreden. In de jaren 1790 tot ’97 is hij onderdirecteur van de Academie geweest; na den dood van Rode 1797 werd hij directeur. In menig opzicht was hij voor Duitschland wat Moreau le jeune e. a. schitterender, maar minder knus-huiselijk voor Frankrijk in de 2e helft der 18e eeuw geweest zijn. De litteratuur en de series reproductie naar zijn werken zijn opgesomd in Thieme-Becker’s Künstlerlexikon en vooral door v. Öttingen, Chodowiecki, (Berlijn 1895), Kämmerer, Chodowiecki in monogr. Velhagen en Klasing.