Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Chodavendikjar

betekenis & definitie

Chodavendikjar - (Khodawendikjar), Turksch Wilajet (provincie) in het N.W. van Klein-Azië*, ook naar de hoofdstad Broessa genoemd; ongeveer samengesteld uit de oude landschappen Mysië, Phrygië en het Zuidelijk deel van Bithynië; groot 65.800 K.M2, met 1.718.000 inwoners.

Het Westelijk gedeelte (Mysië en Klein-Phrygië) wordt in het N. begrensd door de zee van Marmora, in het Z. door een reek® bergketens (Madaras, Demirdsji-dagh). Slechts aan de Golf van Edremid grenst het Vilajet in het W. aan de Egeïsche Zee. Het W. is een grootendeels weinig hoog, door breuken verbrokkeld, karstgebergte van oude gesteenten. Het W. is een horstgeb., waarin de Kesjisj Dagh (de Bithynische Olympus), ten Z. van Broessa, 2530 M. bereikt, de Kaz Dagh (Ida) ± 1700 M. De vruchtbare inzinkingsvelden heeten Ova’s. Hiertoe behooren o.a. de vlakte van Klein-Phrygië, met de meren Manias- en Aboellond-geul, de vlakte van Broessa, enz. De meeste rivieren loopen in dit deel van het Z. naar het N., de voornaamste is de Soe-Soerloe. Het Noordel. deel van C. behoort tot het hoosste der terrassen, waarmee de Centrale Anatolische hoogvlakte naar de kust der Zwarte Zee afdaalt. Diep ingesneden, in dalen, waarin vruchtbare rivier vlakten met canons af wisselen, stroomen de Sakaria en haar bijrivieren hier door.

In het algemeen is C. gekenmerkt door compacte rotsmassa’s, met steile falaises en relatief geringe hoogten. Ook vindt men er uitgestrekte golvende hoogvlakten, als die van Eskisjehr en van Kioetahia. In het O. zijn het vaak tufvlakten, waarin talrijke rotsgraven voorkomen, o.a. het z.g. graf van Midas. Dit gedeelte van het hoogland ligt ruim 1400 M. hoog; een reek« imposante gebergten, o.a. de ± 2500 M. hooge Moerad-dagh (Dindymos), scheidt Noordvan Zuid-Phrygië. In Noordelijk Phrygië is de Poersak, een bijrivier der Sakaria, in het Zuidelijk deel de boven-Menderez (Koeofoe) de voornaamste rivier. — Aan de kusten is het klimaat zuiver subtropisch; de vrij voldoende regen valt in den zomer. Broessa heeft een gem. Januari-temperatuur van + 4°, een Juli temp. van 26,5° C.; binnenlandwaarts wordt het klimaat steeds continentaler en droger. — Aan de kusten en tegen de beneden-hellingen ziet men de altijd groene struikvegetatie der Middellandsche-zee-kusten; de bergen dragen naaldwouden; het binnenland is steppe. De bevolking is, als overal in Klein-Azië, sterk gemengd.

In de steden wonen veel Grieken en ook Armeniërs; de boerenbevolking bestaat in hoofdzaak uit Turken en door dë regeering hier geplaatste Tsjerkessen en andere, uit Christelijke landen uitgewekene, Mohammedanen („Moehadsjir”). Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw, die meestal met behulp van irrigatie beoefend wordt. Men gebruikt hiervoor nog steeds het oeroude scheprad (de Sakiek). Verbouwd worden vooral tarwe en gerst, verder saffraan (in het Noorden), opium (vooral in de vlakte van Karahissar) en tabak. Zeer belangrijk is de vruchtencultuur, vooral in de nabijheid der kust en in de beschutte dalen (b.v. het Sakariadal) n.1. vijgen, moerbeien, druiven (vooral voor de rozijnen), noten, appels, pruimen, perziken, kastanjes, kersen, tomaten, meloenen.

Het voornaamste hulp-dier voor den landbouw is de buffel. Daarnaast ziet men ook ander rundvee, verder paarden, ezels, schapen en in Oostelijk Phrygië ook Angora-geiten. Zeer belangrijk is de zijdeteelt, vooral in het Sakaria-gebied, zoodat zijde het voornaamste uitvoerproduct is. — C. is vrij rijk aan mineralen; de voornaamste zijn meerschuim uit de omstreken van Eskisjehr, chroomijzer, lood en zilver uit de mijnen van Balekresi, pandermiet (calciumcarbonaat) bij Panderma, marmer uit den Boz-dagh en elders. De voornaamste industrie is het vervaardigen van z.g. Smyrnasche tapijten, waarvoor vooral Oesjak beroemd is. In Panderma is een groote wolspinnerij.

< >