Chloriden zijn de verbindingen met chloor. Van de anorganische C. hebben die van de metalen het karakter van zouten afgeleid van zoutzuur. Ze zijn alle oplosbaar in water behalve zilver-, mercuro-, thallo- en cuprochloride, terwijl loodchloride in de warmte tamelijk, in de koude weinig oplosbaar is. Zij hebben een hoog smelt- en kookpunt.
Van de metaalchloriden komen in de natuur voor habet* en het gesteente dat hieruit grootendeels bestaat het steenzout*. Verder sylvien*, salmiak*, bischofiet*, carnalliet*, tachyhydriet* en kainiet*, die alle met steenzout en sylvien deel uitmaken van de zechsteinzouten* en eenige chl. van zware metalen, zooals kerargyriet, calomel* en cotunniet*; atacamiet* is een basisch chl. De C. der metalloïden, voor het meerendeel vloeistoffen; worden door water ontleed. Door vervanging van de hydroxylgroep van zuren door chloor, ontstaan zuurchloriden*. De chloriden afgeleid van de koolwaterstoffen door vervanging van een of meer atomen waterstof door chloor, de alkylchloriden of chlooralkyden, vluchtige stoffen, althans de lagere termen, worden in water, waarin zij weinig oplossen, niet gedissocieerd.
Chloriden oefenen op den groei van sommige gewassen eenen nadeeligen invloed. Eene bemesting met chloriden vermindert de brandbaarheid van tabak en het zetmeelgehalte van aardappels. Chloorhoudende Staszfurtsche kalizouten vermijdt men daarom zoovele mogelijk als meststof voor chloorgevoelige gewassen of wendt ze in elk geval vroegtijdig aan, opdat gedurende den winter het chloor tijd heeft zich te binden aan de kalk van den bodem en als chloorcalcium uit te spoelen. Het kalium, voor zoover het oorspronkelijk ook aan chloor was gebonden, wordt door de bodembestanddeelen geadsorbeerd. (Zie ABSORPTIEVERMOGEN). Tegenover chloorvijandige gewassen staan chloorminnende. Hiertoe worden vlas en hennep gerekend, wier vezel door eene bemesting met chloriden taaier schijnt te worden. Ook voederbieten zijn dankbaar voor eene bemesting met chloorzouten.