Chenier (Marie Joseph), 1764—1811, voelde zich meer dan zijn broer André aangetrokken tot de politiek. Hij was lid van de Conventie, van den Raad der Vijfhonderd, eindelijk van het Tribunaat. Onder het Keizerrijk leefde hij teruggetrokken. In zijn Epitre sur la Calomnie verdedigt hij zich met kracht tegen hen, die hem beschuldigden zijn broer verraden te hebben.
In het omwentelingstijdperk behoorden zijn tooneelwerken tot de meest toegejuichte. Hij is de treurspeldichter der Revolutie; zijn muze draagt de Phrygische muts. Charles IX (1789), eenige maanden na de inneming van de Bastille vertoond, verwekte groote geestdrift. Zijn andere tragedies, Henri VIII, Calas, Gracchus, Fénelon zijn alle geknipt volgens het destijds gewilde patroon van Voltaire. Zij bevatten enkele pakkende tooneelen, een meestal sleepende handeling, vele lange toespraken en een aantal verzen, waarin de Revolutie in een niet altijd oorspronkelijken vorm verheerlijkt wordt.