Calciumchloride - chloorcalcium, Ca Cl2, ontstaat bij het oplossen van kalk of calciumcarbonaat in zoutzuur. Ook zijn een aantal gekristalliseerde hydraten bekend, waarvan CaCl26H20 het gemakkelijkst te krijgen is. Alle vormen, doch vooral de waterarme, zijn hygroscopisch. De laatste eigenschap heeft ook geleid tot de toepassing van een oplossing van C. als stofbindend middel.
Men sproeit daarmede de wegen, die daardoor voor geheel droogworden worden behoed, waarbij vorming van stof voorkomen Windt. Het vormt echter met het stof een kleverige massa, die aan de hoeven der paarden en aan de wagenwielen blijft zitten, waardoor de weg bedorven wordt. De inwerking van het zout op schoeisel der voorbijgangers en op den plantengroei der omgeving maant verder tot voorzichtig gebruik. Verder vindt het toepassing in koudmakende mengsels b.v.140 dln CaCl26H20 op 100 dln. ijs. Bij dit laatste mengsel kan de temperatuur tot —55° C dalen.
Het lage vriespunt van meer geconcentreerde C.-oplossingen maakt ze geschikt als koeloplossing, voor vulling van gasmeters,in carbid-lantaarns enz.,die aan sterke koude zijn blootgesteld. Het hooge kookpunt, dat b.v. voor een oplossing van 300 Gr. watervrij zout op 100 Gr. water, 178° bedraagt, maakt ze geschikt voor verhittingsbaden in techniek en laboratorium. De hygroscopische eigenschappen, vooral der watervrije vormen, maken het tot een veel gebruikt droogmiddel. Bij de bereiding van calciumcyaanamide bevordert een C.-toevoeging het opnemen van stikstof.