Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Burgemeester en Wethouders

betekenis & definitie

Burgemeester en Wethouders - vormen tezamen een college, waarvan de b. voorzitter is (art. 91 Gem. w.). Het is een der bestuursorganen der gemeente (zie art. 1 Gem. wet, dat zich echter niet juist uitdrukt). Het college van B. en W. mag niet beraadslagen of besluiten, zoo niet meer dan de helft zijner leden, of, is dit getal oneven, de grootste helft daarvan tegenwoordig is. Alle besluiten worden bij volstr. meerderh. van stemmen opgemaakt. Bij staken van stemmen beslist, zoo het benoemingen of voordrachten van personen geldt, het lot, in alle andere zaken de stem van den voorz. (art. 92).

Het regiem, van orde, door het college voor zijne vergaderingen vast te stellen, wordt aan de goedkeuring van den Raad onderworpen (art. 93). Alle voorschr. en beschikkingen van het college gelden als plaatsel. verordeningen en zijn als zoodanig aan de daarvoor geldende bepalingen onderworpen (art. 150). B. en W. zijn slechts met betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente bevoegd, voor zooverre eene wet hun eenige opdracht geeft (art. 134). Tot hun werkkring behoort in de eerste plaats het dagel. bestuur der gemeente (art. 179). Dit art. begrijpt daaronder: 1) het uitvoeren der verordeningen van den Raad, waaronder volgens art. 180 behoort de bevoegdheid tot het, desnoods op kosten der overtreders, doen wegnemen, beletten of verrichten van hetgeen, in strijd met die verordeningen, wordt daargesteld, ondernomen of nagelaten; spoedeischende gevallen uitgezonderd, geschiedt dit echter niet, dan nadat de belanghebbende schriftelijk is gewaarschuwd;

— 2) het beslissen der over die uitvoering gerezen geschillen, tenzij de beslissing aan anderen opgedragen zij; — 3) het afkondigen der verorden., tegen wier overtreding straf is bedreigd (zie ook art. 173);

— 4) het dienen van bericht en raad aan het dep. van binnenl. zaken, aan de overige depart. van alg. bestuur, aan den Com. des Kon. in de provincie, aan de Staten en aan de Ged. Stat., tenzij dit bepaaldelijk van den Raad verlangd worde; — 5) het beheeren der inkomsten en uitgaven van de gemeente, zoo ver dit niet aan anderen is opgedragen. Zoo worden de uitgaven uit de plaatsel. kas bevolen door B. en W. bij bevelschriften, door hunnen voorz. en een der weth. te onderteekenen (art. 224).

De begrooting wordt jaarlijks, 4 maanden vóór den aanvang van het jaar, waarvoor zij moet dienen, door B. en W. aan den Raad aangeboden (art. 203). Van de ink. en uitg. wordt door hen, over elk dienstjaar, verantwoording aan den Raad gedaan (art. 218; zie ook COMPTABILITEIT); 6) het ten minste eens in de 3 maanden opnemen der boeken en kas van den Ontvanger (zie ook art. 181);

— 7) het toezien op het beheer en onderhoud van alle plaatsel. werken en eigendommen; — 8) de zorg, zoover van hen afhangt, voor de instandhouding, bruikbaarheid, vrijheid, en veiligheid der openbare wegen, bruggen, veren, wateren, vaarten, straten, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, tot gemeenen dienst van allen bestemd (zie ook OPENBARE WEG); — 9) het vaststellen der plans en voorwaarden van aanbesteding der werken en leverantiën, ten behoeve der gemeente te doen, wier vaststelling de Raad niet aan zich voorbehield ; — 10) de handhaving van de marktpolitie, en die over de plaatsel. vervoermiddelen; — 11) het toezicht op den publieken gezondheidsdienst;

— 12) het handhaven der politie over het begraven en de begraafplaatsen; — 14) het toezicht op de brandbluschmiddelen; — 15) het benoemen en ontslaan der wijk- en brandmeesters; — 16) dat der ambtenaren en bedienden bij de plaatselijke secretarie ; — 17) het schorsen van alle uit de gemeentekas bezoldigde ambtenaren, welker schorsing niet aan anderen is opgedragen; — 18) het nemen, alvorens de gemeente tot het voeren van een rechtsgeding gemachtigd zij, van alle conservatore maatregelen, zoo in als buiten rechte, en het doen wat noodig is, ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit; — 19) het behoorlijk voorbereiden, zoo ver het niet aan anderen is opgedragen, van al hetgeen in den Raad ter overweging en beslissing moet worden gebracht; — 20) het toezien op het beheer der banken van leening en der godshuizen en andere instell. van liefdadigheid, waarover door de wet op het armbestuur, den stichtingsbrief of andere verordening aan het gemeentebestuur toezicht is opgedragen; — 21) het geregeld, op onderscheidene tijdstippen in het jaar, bezoeken van al die inrichtingen, en het doen van verslag daaromtrent aan den Raad ; — 22) het houden van een gedurig toezicht op al wat de gemeente aangaat. — Jaarlijks, in de maand April, doen B. en W. aan den Raad een uitvoerig en bereden, verslag van den toestand der gemeente. Dit verslag wordt aan Ged. St. medegedeeld. Het wordt ingericht in den vorm, door den Min. v. binnenl. zaken, de Ged. St. gehoord, te bepalen, en, hetzij in druk hetzij in afschrift, tegen betaling der kosten, algem. verkrijgbaar gesteld (art. 182). — Wegens het dagelijksch bestuur zijn B. en W. aan den Raad verantwoording schuldig en geven zij te dien aanzien alle door den Raad gewenschte inlichtingen (art. 183). — Behalve orgaan der gemeente zijn B. en W. ook werktuig van hooger gezag. Wanneer ter uitvoering van wetten, van algem. maatr. van bestuur, van daartoe betrekkel. Koninkl. bevelen, en van prov. regiem, en verorden., overeenk. art. 144 Grw., door het gemeentebestuur moet worden medegewerkt, geschiedt dit door B. en W. Vorderen de wetten, maatregelen, bevelen, regiem, of verorden, eene bepaalde medewerking van den Raad en wordt die door dezen geweigerd, dan voorzien B. en W.

daarin (art. 126). Wanneer zij niet of niet behoorlijk voor deze hun opgedragen uitvoering zorgen, kan de Com. der Kon. in de provincie, op kosten der nalatigen, in die uitvoering voorzien (art. 127).

< >