Brunelleschi - (Filippo), Italiaansch bouwmeester, ingenieur en beeldhouwer; geb. te Florence 1377, overl. aldaar 1446. B. behoorde tot een bekende, oude Florentijnsche familie en had een wetenschappelijke opleiding genoten; hij sloeg echter een anderen weg in en werd leerling bij een goudsmid. In 1398 legde hij den eed voor het gild (der zijdewevers, waar toen ook de goudsmeden zich bij hadden aangesloten) af, in 1404 werd hij meester. Men weet, dat hij in zijn vroegsten tijd reeds zilveren beelden (o. a. voor een Dom te Pistoia) heeft gemaakt en kort daarop werd hij werkelijk beeldhouwer en nam als zoodanig deel aan de prijsvraag voor de in brons uit te voeren deuren van het Florentijnsche Baptisterium (offer van Abraham; het model van B. is bewaard Mus.
Naz. te Florence). Aan deze prijsvraag hadden ook Ghibert en vier andere bekende Florent. meesters deelgenomen. Hoewel Br. in dezen prijskamp niet overwinnaar bleef, is zijn werk toch een merkwaardig voorbeeld van zijn krachtig talent. In een levendig, dramatisch aanschouwelijk verhaal wordt de offerscène voorgesteld. In tegenstelling met den gelukkiger mededinger Ghiberti, zocht Br. geenszins de sierlijke, edele buiging van lijnen en lichamen.
Zijn talent blijkt meer dat van een hartstochtelijk dramaticus dan van een decorateur. Toch heeft hij ook niet zoo naar het naturalisme gestreefd als zijn andere tijdgenoot Donatello*. Het verschil blijkt het duidelijkst uit de bekende figuur van Christus aan het kruis ± 1410, van hout (thans in St. Croce te Florence), dien Br., naar het verhaal wil, in rechtstreekschen wedstrijd met Donatello gemaakt zou hebben. Latere beeldhouwwerken v. Br. zijn niet bekend; wel wordt er in oorkonden nog herhaaldelijk van zijnen arbeid als beeldhouwer gerept. Gedurende de eerste jaren van zijn loopbaan als beeldhouwer is Br. samen met Donatello te Rome geweest (1402 of 1405) en de eerste schijnt daar in elk geval wel een jaar gebleven te zijn. Hier legde Br., naar het schijnt daartoe opgewekt door de overblijfselen van het oude Rome, die hij ijverig bestudeerde en waaraan hij opmetingen verrichtte, den grondslag voor zijn kunde en voor zijn richting als bouwmeester. Tegelijk, zoo wordt er getuigd, hield hij zich ijverig bezig met studie van de wiskunde en vooral met de leer van de doorzichtkunde, waarvan Br. naar het heet, de gewichtigste wetten zou hebben ontdekt; ook de vroeger verworven kennis in het goudsmidsvak wendde hij aan. Van 1404 af wordt de meester dan genoemd in verband met den bouw van den Dom te Florence (advies over de steunbeeren der Tribunes in het koor) maar niet voor 1417 raadpleegt men hem over het nog uit te voeren koepelgewelf. Wel stond het ontwerp voor den vorm der koepel reeds vast, maar de technische moeilijkheden hadden vertraging gebracht. Verschillende architecten zonden modellen en rapporten in; ten slotte werd het door Br. samen met Donatello en Nanni d’Antonio de Banco ingezonden model aangenomen. Te zamen met Ghiberti, die eveneens een model had gezonden, werd aan Br. het toezicht over de uitvoering toevertrouwd. In 1420 begon men met werken, 1436 werd de koepel, zonder de lantaarn, voltooid, waardoor Br. de mogelijkheid had aangetoond, dat ook een koepel van zoo groote spanning zonder groote steigers kon worden uitgevoerd; geheel en al dus de oplossing van een ingenieursprobleem. Of Br. ook een ontwerp voor den gevel van den Dom heeft geleverd is onzeker. Van 1419 af werkte Br. buitendien aan den bouw van een Vondelingenhuis (Spedale degl’ Innocenti), te Florence; in 1424 schijnt de voorgalerij met colonnade gereed gekomen te zijn (versierd door Andrea della Robbia met de bekende medaillons van kindertjes in windselen). Onderwijl is men ook reeds met de plannen voor de kerk St. Lorenzo begonnen (1419 en in 1421 werd reeds de tegenwoordige oude sakristie gebouwd). Telkens nieuwe vertragingen door geldgebrek bewerkten evenwel, dat bij den dood v. Br. nog slechts een gedeelte (transept en deel van het schip) uitgevoerd was. Kort vóór 1425 trad Br. nog op als bouwmeester van het paleis der Parte Guelfa (via delle Terme te Florence), waar hij echter slechts voort te zetten had, wat reeds begonnen was, niet zonder belangrijke wijzigingen aan te brengen (o. a. de groote pilasterorde aan den buitenkant, met rondboogvensters en de door Br. zoo vaak toegepaste medaillons, of platte ronde nissen). In 1427 of 30 begon hij, in dienst van de familie Pazzi, aan zijn architectonisch meesterwerk, de Capella Pazzi op de binnenplaats van Sta Croce Ook deze kapel is niet geheel door B. voltooid. Het gebouw is centraal aangelegd (de plattegrond is een Grieksch, d. i. gelijkarmig kruis) met groote tongewelven overkluisd, boven de armen en boven de viering van een vlakke koepel voorzien (zie ITAL. KUNST, RENAISSANCE), in dispositie eenigszins verwant met de oude sakristie van St. Lorenzo, maar rijker van geleding. In 1434 begon Br. nogmaals een centraal aangelegd gebouw S. Maria degli Agnoli, dat echter onvoltooid is gebleven. In zijn laatsten tijd valt de bouw van de grootste door hem slechts ten deele uitgevoerde kerk St. Spirito. In 1445 is dit werk reeds een eind gevorderd, doch eerst lang na Br.’s dood in 1482 voltooid. Het bouwplan is echter v. B. afkomstig en is te beschouwen als een rijker uitwerking van het plan van St. Lorenzo, Moeilijker, door het gebrek aan oorkonden, is de toewijzing van werken der profane bouwkunst aan Br. Hier is men grootendeels op stijlkritiek aangewezen, die echter, zelfs nopens het meest bekende hem door Vasari toegeschreven bouwwerk, het palazzo Pitti (oude toestand: slechts 7 ramen breed) geen volkomen zekerheid geeft. Men schrijft hem, behalve Pitti, toe: het palazzo Quaratesi en de Villa van Luca Pitti in Rusciano (enkele overblijfselen). Verder noemt men nog als zijn werken: de Badia te Fiesole, voor Cosimo Medici (?) (1456). Ook buiten Florence heeft Br. veel gewerkt, maar meestal in zaken van advies bij moeilijk ingenieurswerk; men hoort van hem te Lucca, Milaan, Pisa en vele andere steden. Het lijk van Br. werd, tot eere zijner nagedachtenis, bijgezet in den Dom te Florence. Men mag Br. gerust den vader der Italiaansche architectuur der Renaissance noemen. Hij is de eerste geweest, die het verband tusschen plattegrond en opstand, ruimteverdeeling en versiering in den geest der renaissance wist te leggen. Niet het overnemen van antieke details, maar de zelfstandige bewerking van de grondbeginselen, die hij uit de studie der oudheid eenerzijds, uit zijn architectonisch-Italiaansch-gevoel anderzijds, putte en afleidde, kenmerkt zijn stijl. Eenvoudige grondfiguren, rechthoeken en halve cirkels en hunne combinaties, eenvoudige getallenverhoudingen en harmonie der vlakken, soms volgens de zg. gulden snede, vindt men in al zijn werken. Litt. in ThiemeBecker’s Künstlerlexikon. Zie vooral: Fabriscy, Filippo Brunelleschi, Stuttgart 1892; W. Limburger, Gebaude van Florenz, Leipzig 1910 en L. Scott, Brunelleschi, Délecluse, Br. Parijs.