Brongniart (Alexandre), (1770—1847), Fransch mijningenieur, in 1800 benoemd tot directeur van de porceleinfabriek van Sèvres, in 1822 tot hoogleeraar in de mineralogie aan het museum van natuurlijke historie te Parijs. Hij was de groote en trouwe medewerker van Cuvier, beroemd door de meesterlijke geologische beschrijving van het bekken van Parijs. De verhandeling, die de resultaten hunner nasporingen wereldkundig maakten, verscheen onder beider naam in 1808 in deel XXIII van het Journal des mines. Aanvullende waarnemingen werden in 1810 bekend gemaakt in de Academie en afzonderlijk uitgegeven onder den titel: Essai sur la géographie minéralogique des environs de Paris avec une carle géognostique et des coupes de terrain.
Een vermeerderde uitgave daarvan verscheen in 1822. Cuvier heeft nooit verzuimd bekend te maken, dat deze verhandelingen, hoewel zij zijn naam droegen, grootendeels het werk waren van zijn vriend Br. De verhandeling van 1808 was een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis der geologie, omdat daarin voor de eerste maal gebruik werd gemaakt van de fossielen ter onderscheiding en voor de ouderdomsbepaling van gesteentelagen, omdat hierin een geheel nieuw lagencomplex beschreven werd (later het tertiair genoemd), dat niet overeen te brengen was met een van Werners hoofdafdeelingen en in de derde plaats, omdat met beslistheid en terecht het besluit werd getrokken, dat talrijke dalingen en rijzingen van den bodem ten opzichte van de zee moesten hebben plaats gehad, daar uit de aangetroffen gesteentelagen bleek, dat de zee herhaaldelijk in het bekken was binnengedrongen om zich daarna weder terug te trekken. Als mineraloog publiceerde hij o.a. Traité élémentaire de minéralogie avec des applications aux arts (1807) en Tableau mélhodique et caracléristique des principales espèces minéralogiques (1824); verder Mémoire sur la peinture sur verre (1829); Traité des arts céramiques ou des poteries (1844).