Broeibakken - Hieronder verstaat men in de kweekerij afgesloten strooken gronds, die op een hoogte van gem. 25 —40 c.M. boven het grondoppervlak door ramen bedekt zijn. Men maakt van deze broeibakken, meestal kortaf „bakken” genoemd, gebruik, om in de ruimte, die zij afsluiten, vroeger in het jaar groenten te kweeken dan in de open lucht mogelijk is. Ook in de bloemkweekerij worden ze algemeen gebruikt om planten, die veel warmte voor haar kieming en eerste ontwikkeling noodig hebben, in gunstiger omstandigheden te brengen, en reeds in den voorzomer krachtige planten te hebben. Verder om niet-winterharde, overblijvende planten voor bevriezing te behoeden.
Door de glasbebekking verkrijgt men n.l. in den bak een hooger temp. dan in de omgeving. Dit schreef men vroeger hieraan toe, dat de lichte zonnestralen vrijwel ongehinderd door een glasschijf heengaan, terwijl deze ondoorlatend is voor de donkere warmtestralen, waarin het licht wordt omgezet. Bij vergelijkende proeven met glas en platen steenzout is echter gebleken, dat dit de oorzaak niet kan zijn en dat de warmte door geleiding door de dunne glasschijf nagenoeg even snel aan de buitenlucht wordt afgegeven als door straling het geval zou zijn. De verhoogde temp. in een „bak” behoort dan ook alleen te worden toegeschreven aan het feit, dat de glasbedekking de luchtstroomingen, en daardoor de voortdurende wegvoering der verwarmde luchtmassa, tegenhoudt.—Er zijn bij de groententelers verschillende soorten van bakken in gebruik. Zij spreken dan ook van koude en warme, van enkele en dubbele, van losse en vaste bakken. Koud noemt men een bak, waarin de verhoogde temp. alleen verkregen wordt door de rechtstreeksche inwerking van het zonlicht. Van warme bakken spreekt men, wanneer zij ook nog op een andere wijze, b.v. door broeimest, door warmwaterbuizen (thermosyphon) of door stoom, verwarmd worden. Als broeimest gebruikt men in de meeste gevallen paardenmest, die met groote hoeveelheden stroo (haver, rogge-, gerste- of tarwestroo) is vermengd.
Dat stroo vervult hier een dubbele functie. Ten eerste zuigt het van den paardenmest de urine op, welke door haar gemakkelijk ontleedbare bestanddeelen den broei inleidt. En ten tweede levert het een groote hoeveelheid org. stof, die bij haar verrotting veel warmte afgeeft en dus den duur van den broei verlengt. Zal paardenmest voor broeibakken goed geschikt zijn, zoo moet hij echter niet alleen stroo bevatten, maar hij moet ook versch zijn, in ieder geval niet in den regen hebben gelegen of langen tijd aan de zon zijn blootgesteld geweest. In den regen wordt n.1. de urine uitgespoeld en bij bewaring in de zon begint de aanwezige org. stof te ontleden en verliest de mest zijn vermogen, om warmte voort te brengen. Wil men een warmen bak maken, met behulp van broeimest, zoo brengt men dezen in een ondiepen greppel (½—1 voet), plaatst op den mest een houten bak en vult dien ten deele met de aarde, waarin de te kweeken groenten worden gezaaid of geplant. De broeimest komt dus onder de planten, zoodat de warmte, die er uit ontstaat, in de eerste plaats de temp. van den grond en dus ook van de plantenwortels verhoogt (bodemwarmte). Voor den groei der gewassen is dit zeer voordeelig, omdat anders de stengels, die bovendien de warmte van het zonlicht rechtstreeks ontvangen, een te hooge temp. zouden krijgen in vergelijking met die der wortels.
Tengevolge van de groote uitbreiding van de groenteteelt in warme bakken, is in de laatste 10-tallen van jaren de vraag naar paardenmest ten onzent sterk toegenomen. De productie is echter, mede door de invoering van electrische trams en automobielen, niet in gelijke mate gestegen, zoodat er aan deze broeistof een tekort ontstaan is. De kweekers hebben getracht daarin te voorzien door gebruik te maken van varkensmest, waarmede zij ook vrij goede resultaten hebben verkregen. In den allerlaatsten tijd komt het evenwel meer en meer in gebruik, de bakken te verwarmen door buizen met warm water (thermosyphon) en door stoom. Dit laatste stelsel heeft de beste vooruitzichten, daar het zich beter dan het vorige leent voor ondergrondsche verwarming. De stoom wordt geproduceerd door een lage-druks stoommachine, vandaar door een hoofdbuis en vervolgens door uitlaatbuizen onder de bakken gebracht. De uitlaatbuizen worden gelegd in aarden draineerbuizen, waarin door een fijne opening van 2 m.M. middellijn de stoom wordt geblazen. Deze komt door de poriën en naden der draineerbuizen en brengt dus de gewenschte bodemwarmte in den bakgrond, die met bakgroenten bekweekt wordt.
Enkele en dubbele bakken verschillen van elkaar doordat de eerste slechts één glasvlak hebben en de andere twee. De enkele hebben het voordeel, dat hun glasvlakken geheel naar het Zuiden gekeerd kunnen worden en dus een gunstigen stand kunnen verkrijgen ten opzichte van de zon. Bij dubbele bakken wordt gewoonlijk één glasvlak naar het Oosten en één naar het Westen gericht.Daardoor ontvangen zij naar verhouding minder licht en zijn zij dus ook minder geschikt voor de teelt van groenten in den winter, bij een lagen zonnestand. Dubbele bakken hebben echter het groote voordeel, dat, in verhouding tot hun oppervlakte, voor hun verzorging minder paden noodig zijn en door hun gebruik dus grond wordt uitgespaard. Daarom worden zij laat in het voorjaar en in den zomer veel gebruikt. Losse en vaste b. verschillen niet anders dan in dit opzicht, dat de eerste gemakkelijk verplaatsbaar zijn en de andere ter plaatse worden vastgemetseld of — als ze van hout zijn — vastgespijkerd. Vroeger gebruikte men meer de vaste, tegenwoordig bijna uitsluitend de losse bakken.
Het voordeel dezer laatsten is, dat zij elk volgend jaar, soms 2 maal ’s jaars, zonder groote moeite naar een ander deel van den groententuin, dus naar verschen grond, worden overgebracht. Dit bevordert de ontwikkeling der gewassen, die er in geteeld worden, omdat de physische gesteldheid van den grond in bakken door de gedeeltelijke afsluiting van de lucht minder gunstig wordt. Bovendien verschuilen zich in het materiaal der bakken, als dat steeds rustig op dezelfde plaats blijft, veel insecten, die bij overbrenging naar een ander terrein, waarmede gewoonlijk een behoorlijke reiniging gepaard gaat, grootendeels vernietigd worden. Het gebruik van b. is in ons land in den laatsten tijd zeer sterk toegenomen. In 1904 besloegen zij een totale oppervl. van 1.779.532 M2 en in 1912 een van 4.768.300 M2. zoodat in 8 jaren deze oppervl. met 168 % was toegenomen. In hoofdzaak gebruikt men deze b. voor de teelt van komkommers, voor een kleiner deel echter ook voor wortelen, kropsla, bloemkool e.a.