Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Brinck (Henricus)

betekenis & definitie

Brinck (Henricus), Nederl. godgeleerde, geb. te Franeker, 1645, studeerde in zijn geboorteplaats, werd in 1668 pred. te Buitenpost, in 1667 tijdelijk veldprediker, daarna in 1678 predikant te Joure, in 1683 weder veldprediker op een salaris van 100 gulden, in 1687 predikant te Utrecht en overl. alhier in 1723; hij schreef te Joure heftige strijdschriften tegen Van der Waaijen, hoogleer, te Franeker en tegen Van Giffen, predikant te Sneek. Hij was een der warmste pleitbezorgers van de Gereformeerde beginselen en een vurig bestrijder van het Coccejanisme en het Cartesianisme. In 1681 gaf hij uit naam der classis Zevenwolden zijn Waarschouwing aan de Friesche kerken uit, terwijl hij ook de steller was van het in 1680 door genoemde classis bij de Friesche Synode ingediende gravamen tegen het Coccejanisme en het Cartesianisme. Te Utrecht bestreed hij met groote felheid de dwalingen van zijn Zutfensche ambtgenoot Joharmes Vlak.

< >