Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Brill (Willem Gerard)

betekenis & definitie

Brill (Willem Gerard), Ned. taal- en letterkundige, geb. te Leiden den 10den October 1811, studeerde en promoveerde in de letteren, was vervolgens leeraar aan de gymnasia te Leiden en te Zutfen, en werd in 1869 professor te Utrecht. Na in 1881 emeritus (e zijn geworden, overleed hij den 29sten Jan. 1896. Hij was een zeer bekwaam taalgeleerde en heeft verschillende studies op taalgebied in het licht gegeven, o. a. Hollandsche Spraakleer (1846, meermalen herdrukt), Hollandsche Spraakleer ten gebruike bij inrichtingen van hooger onderwijs (1849, 4de dr. 1871), Kritische Aanmerkingen over de Fransche Spraakkunst (1856), Nederlandsche spraakleer van den volzin (1863, 3de dr. 1881), Stijlleer (1886). Zijn verhandeling over rijm en maat werd door Teyler’s genootschap bekroond.

Resultaat van zijn historische studiën waren: Voorlezingen over de geschiedenis der Nederlanden (1863—1886, 3 deelen) en een voortzetting van Arend's Geschiedenis des Vaderlands, voorts bezorgde hij verschillende Middelnederlandsche uitgaven; Rijmkroniek van Melis Stoke (1886, 2 deelen), Van Sinte Brandane; theologische werken: Israël en Egypte (1856), Het ware Evangelie (1886, 2de dr. 1896). Niet onvermeld mag blijven, als getuigend van wijsgeerigen en christelijken zin zijn Göthe's Faust, tweede gedeelte, verklaard (1867). Zijn Geestelijke nalatenschap werd in 1896 door P. D. Chantepie de la Saussaye, die ook een levensbeschrijving (opgenomen in diens „Portretten en Kritieken”) van hem gaf en hem karakteriseerde als „een man van onverdroten werkzaamheid en onkreukbare waarheidsliefde”.

< >