Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Braune (theodor wilhelm)

betekenis & definitie

Braune (Theodor Wilhelm), geb. 1850 te GrossThiemig (Pruis. Saksen), sinds 1877 buitengewoon hoogleeraar te Leipzig; in 1880 gew. hoogleeraar te Giessen en sinds 1888, als opvolger van K. Bartsch, te Heidelberg. B. is een der meestbeteekenende onder de Duitsche germanisten. Voor de studie der Oudgermaansche talen aan de Duitsche en ook Nederlandsche universiteiten werd de door hem uitgeg. „Sammlung kurzer Grammatiken germanischer Dialekte” van groot belang.

Onovertroffen door helderheid van uiteenzetting en methodische rangschikking der feiten zijn de daarvoor door hem zelf geschreven Gotische Grammatik (1880, 8e druk 1912), Althochdeutsche Grammatik (1886, 3e en 4e dr. 1911), waarvan in 1890 een Abriss verscheen (4e druk 1910). Reeds in 1876 had hij zijn Althochdeutsches Lesebuch (7e druk 1911) in ’t licht gegeven. In 1874 stichtte hij met H. Paul de bekende „Beiträge z. Geschichte der deutschen Sprache und Literatur,” waarvan hij sindsdien steeds redacteur en ijverig medewerker gebleven is. Reeds in de 1e afl. verscheen een der belangrijkste door B. geschreven artikelen, Zur Kenntniss des Fränkischen und zur Hochdeutschen Lautverschiebung, waarin hij de indeeling en onderlinge verhouding der Frankische dialecten vaststelt. In 1876 begon hij de uitgave der Neudrucke deutscher Literaturwerke des XVI. und XVII.

Jahrhunderts, waarvan de eerste 17 aflev. op een paar na alle door hem zelf bezorgd werden. Van zijn overige geschriften moge nog gewezen worden op zijn eerste werk Untersuchungen zu Heinrich von Veldeke (in de Zeitschr. f. d. Phil. IV, 249 v.v.), zijn uitgave van de door Zangemeister gevonden Oudsaksische Genesis-fragmenten (Neue Heidelberger Jahrbücher bnd. IV, 1894), en het artikel over Die Handschriften-verhältnisse des Nibelungenliedes (Beiträge 25, ook afzonderlijk, 1900).

< >