Bouts (Dirck), geb. in Haarlem, omstreeks 1400— 1420. Van hem is bekend, dat hij naar Leuven ging en aldaar in 1447 trouwde. In 1473 is hij hertrouwd. In 1468 had hij den titel van stadsschilder gekregen.
In verband met deze data is het waarschijnlijker, dat zijn geboortedatum eerder 1420 dan 1400 valt. Dezen datum te kennen is van belang, omdat, indien hij in 1400 geboren zou zijn, zijn schilderkunst, de Noord-Nederl., parallel zou zijn aan !t oeuvre van Rogier van der Weyden; in het andere geval zouden wij in hem veel meer een leerling van Rogier hebben te zien. Voorts weten wij, dat hij eenigen tijd te Brussel woonde en dat hij in 1476 te Leuven is gestorven. (Zijn testament is bewaard). Bouts’ bekendheid en het met zooveel succes bekroonde onderzoek naar zijn leven en werken dateert eerst van 1860 (door Weale, Wauters en jongere onderzoekers). Zijn vroegst vermelde werk met Lat. inscriptie, van 1462, was een triptiek met de borstbeelden van Christus, Petrus en Paulus. Dit is verloren gegaan. Doch uit hetzelfde jaar kennen we een gesigneerd mansportret in de Nat. Gall. te Londen.
Van 1464-1468 schilderde hij ’t Sacramentsaltaar voor de kerk te Leuven. Middenpaneel (avondmaal), in de S. Pieterskerk aldaar. De binnenvleugels, voorstellende Abraham en Melchisedek en het verzamelen van Manna, in de Pinacotheek te München, de andere vleugels: Elia in de Woestijn en ’t Paaschfeest in K. Fr. Mus. te Berlijn. Het Avondmaal is een van de beroemdste werken, niet alleen van Dirck B., ook van de geheele primitieve schilderkunst. Hij toont zijn meesterschap in de groepeering en typeering zijner personen, in de voortreffelijk toegepaste perspectief van het interieur, met gang en tuin. Aan de beweeglijkheid en anatomische juistheid der figuren is hij nóg niet toe. Wel vermag hij een overtuigend stilleven te schilderen in het gerei op tafel en het koperwerk op ’t dressoir.
Een tweede werk in de Pieterskerk te Leuven is het Martyrium van den Hl. Erasmus. Voornamelijk tracht hij de gemoedsuitdrukking der betrokken personen in beeld te brengen, terwijl hij de marteling zelf zonder realisme, niet zonder naiveteit vertelt. Ditzelfde vindt men ook in de twee paneelen van de rechtvaardigheid van keizer Otto (Brussel Mus.). Aan hem wordt eveneens toegeschreven het martyrium van den Hl. Hippolytus in de S. Sauveur te Brugge. Behalve de reeds genoemde eigenschappen, toont hij zich een geheel modern meester in den bouw van het landschap, dat hij niet meer als coulissen behandelt, doch waarin hij integendeel vaak de boomgroepen als losstaande massa’s tegen de lucht durft te zetten. K. Voll heeft het auteurschap van dit werk van D. B. willen ontkennen en ’t willen geven aan den z.g. Meester van de Parel van Brabant, van wien de Pinacotheek te München een triptiek zou bezitten. Toch staat Voll in deze toeschrijving alleen en men is niet geneigd zijn hypothese te steunen.
K Justi ontdekte van den meester eenige altaarstukken in Spanje, o.a. een triptiek in de Capilla Real in de kathedraal van Granada. In de musea te Londen, Parijs, Berlijn, Florence (Bargello), Rotterdam zijn werken, die met groote waarschijnlijkheid aan hem moeten worden toegeschreven. De prachtige weergave van rijke brokaatstoffen, de precieuse schildering van handen, maken hem tot een meester, die een krachtig vervolg geeft op de schilderkunst, die door de Van Eycken en door Rogier op zulk een hoogte was gebracht. Hij weet de problemen, die door hen nog onopgelost waren, nader tot hun oplossing te brengen. Zoo moet men dan ook het nageslacht, waaronder Memling, Matsys, Geertgen tot S. Jans, niet beschouwen, zonder zich rekenschap te geven van het aandeel, dat B. aan hun geestelijke vorming heeft gehad. Ook in Duitschland drong zijn invloed door.
De z.g. „Meester van het Marialeven” te Keulen staat sterk onder zijn invloed. — Litt. K. v. Mander, Het schilderboek; Weale, Cat. der Tent. te Brugge 1902; Friedlander. Meisterwerke, etc.; H. Hymans in de Gaz. d. B. Arts. 1902; K. Voll, Die Altniederl. Malerei etc. Leipzig 1905; Fierens-Gevaart, Les primitifs Flamands 1908, en voorts in Thieme-Becker’s KünstlerLexikon.