Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bouman

betekenis & definitie

Bouman - familienaam van een aantal zeer begaafde en verdienstel. Nederl. toonkunstenaars. De voornaamste zijn (in chronol. volgorde):

1) Gijsbert Wilhelmus B.,geb. 31 Jan. 1803 te Driel, overl. 14 Apr. 1886; was jaren lang te ’s-Hertogenbosch als clarinettist werkzaam. — Zijne zonen:
2) Hendrik Petrus, geb. te ’s-Bosch 15 Nov. 1830, werd opgeleid tot violist en door Koning Willem III als pensionaire aangenomen. Hij werkte achtereenvolgens te Katwijk, ’s-Boschen Zalt-Bommel.
3) Carolus Leonardus, geb. 5 Juli 1833 te ’s-Bosch, overl. 5 Jan. 1905 ald., was aanvankel. werkzaam in zijne geboortestad, later — van af 1872 — te Dordrecht, waar hij de betrekkingen bekleedde van organist, directeur van een fanfarecorps, enz. Hij componeerde enkele werken, die, bestemd voor plaatselijk gebruik, van geene beteekenis zijn.
4) Johannes Wilhelmus, geb. 21 Oct. 1837 te Boxtel; overl. 1870 te Roermond; violoncellist; korten tijd organist te Hulst; daarna directeur der Kon. Harmonie te Roermond.
5) Johannes Franciscus, geb. 4 Mei 1847 te ‘s-Hertogenbosch, overl. 1878 te Oudenbosch.

Studeerde viool, onder Leonard te Brussel; was werkzaam te ’s-Bosch, Groningen en Dordrecht en trad ten slotte in den geestelijken stand.

6) Leonardus Carolus (de meest beteekenende van allen),geb. 2 Dec.1852 te ’s-Bosch, werd onderwezen in viool-, piano- en orgelspel, eerst door zijn vader en zijne andere broeders, later door Jansen en Hol. B. werd reeds jong organist en koordirigent te ’s-Bosch; 1877 muziekleeraar a.d. Rijks-Kweeksch. v. onderw.; 1884 directeur van eene gem. zangver.; 1888 van de liedertafel „Oefening en Uitspanning”. 1894 werd de Kweekschool naar Nijmegen verplaatst; B. vestigde zich aldaar ; werd in 1895 directeur van verschillende corporaties te Nijmegen en te Arnhem. Zijne uitvoeringen, die altijd iets bijzonders boden, hadden een goeden naam in het gansche land, en trokken zeer de aandacht. 1907 legde B. om gezondheidsredenen zijne directoraten neer, maar behield de leiding van de Muziekschool te Nijmegen, die in bloeienden toestand verkeert. B. schreef verscheidene composities, meest voor zangstemmen, en enkele geschriften op muzik.-paedagogisch gebied. Op het terrein v.h. muziekonderwijs is hij een der eerste figuren.
7) Antonius Johannes, geb. 18 Oct. 1864 te ’s-Bosch, overl. 23 Maart 1906 te Wassenaar. Ontving violoncel-onderricht van Osc. Eberle a. d. muziekschool te Rotterdam; werd pensionaire van koning Willem III, studeerde als zoodanig in Hannover, Dresden, Brussel en Parijs. Zijn eerste benoeming was tot solo-violoncellist v.h. orkest te Utrecht en leeraar a. d. muziekschool aldaar. In 1890 werd B. eerste violoncellist v. h. Philharmonisch orkest te Berlijn, kort daarna leeraar a. h. Kon. Conservatorium i. d. Haag. B. trad in de voornaamste steden als solist op; componeerde ook eenige werken, waaronder 4 violoncelconcerten.
8) Martinus Johannes, geb. 29 Oct. 1858 te ’s-Bosch, overl. 11 Mei 1901 te Gouda. Onderwezen door van Bree en Hol, werd B. reeds op 18 jar. leeftijd tot organist benoemd, in welke hoedanigheid hij werkzaam was te Kuilenburg en Utrecht; in 1887 ging B. naar Gouda, waar hij als leider der voornaamste muzik. instellingen optrad. Hij heeft veel gecomponeerd; onder zijne werken zijn 2 opera’s: de Tempeliers en het Meilief van Gulpen, die als bewijzen van een meer dan gewoon talent mogen gelden.
9) Franciscus Wilhelmus, geb. 7 Juni 1866 te ’s-Bosch, aldaar overl. 10 Dcc. 1896. Ontving het eerste onderwijs van zijnen vader, ging later naar de muziekschool te Utrecht, waar Hol, van der Wurff en Veerman zijne leeraren waren. Later onderrichtte Zweers hem in de compositieleer. B. werkte als leeraar en organist in zijne geboortestad; hij liet, bij zijn vroegen dood, een vrij groot aantal composities na, die — helaas onvervulde — beloften voor de toekomst inhielden.

< >