Borassus, plantengeslacht der Palmen, met slechts één soort, B. flabellifer, den Lontarpalm of Palmyra-palm, (in Afr. Deleb-palm), die verbreid is vanaf de W.kust van Afrika over de Afrik. Savanne en Azië tot in de Soenda-eilanden. Het is een hooge palm met waaiervormige bladeren.
Verschillende deelen van de plant worden gebruikt, waarom ze ook zeer vaak gekweekt wordt. In onze koloniën is het suikerhoudende sap, dat na kneuzing uit de bloeiwijzen vloeit, het voornaamste produkt. Het wordt in het O. van den Archipel (vooral op Timor) ingedampt, waardoor men de eenigszins rood gekleurde siwalansuiker verkrijgt, die niet geraffineerd kan worden, maar niettemin een belangrijk handels- en voedingsartikel is. Het sap kan zoowel ongegist als gegist gebruikt worden. In den laatsten vorm heet het in Br. Indië Toddy.
De jonge witte bladeren gebruikte men vroeger als papier, waarin men het schrift grifte. De volwassen bladeren worden overal voor verschillende soorten van vlechtwerk gebruikt. Uit de bladscheeden maakt men piassave-vezels, terwijl ook de vezels uit de bladsteelen wel gebruikt worden. Het sappige deel van de groote vruchten wordt op verschillende wijzen toebereid gegeten. Zie de plaat Palmen II, fig. 3