Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Boogklavier

betekenis & definitie

Boogklavier of boogklavecimbaal, een der vele instrumenten, geboren uit den wensch een toetseninstrument te vervaardigen, dat de eigenschappen van een strijkinstrument (dóórklinkenden toon, wijziging van toonsterkte) bezit. Al de genomen proeven zijn als vrijwel mislukt te beschouwen, omdat ze onvermijdelijk moesten lijden onder de uitschakeling van den zoowel physischen als psychischen invloed van de direct-lichamel. aanraking met den speler. Het b. is een snaarinstrument met toetsen, waarin de toon niet verwekt wordt door op snaren slaande hamers, maar door een of meer, met hars bestreken, strijkstokken of raderen. De eerste proeve dateert van 1650, toen Hans Heyden zijn Geigenklavicymbal vervaardigde; daarop volgde (1709) Georg Gleichmann te Ilmenau met zijn Klaviergambe; iets dergelijks leverden (1741) Le Voirs te Parijs, en (1754) Hohlfeld te Berlijn.

Daarna volgden: Garbrecht (1790), Mayer (1795), Kunze (1799). Rolling (Weenen) had in 1797 een dergel. instrument vervaardigd, maar daar het voor elke snaar een strijkstok aanwendde, was het van eene zóó hopelooze gecompliceerdheid, dat het a priori tot onbruikbaarheid veroordeeld was. Vermeld dient ten slotte het Harmonichord van Fr. Kaufmann (1808), waarvoor C. M. von Weber een Adagio en Rondo met begeleiding van groot orkest schreef. Ook dit instrument kon niet beantwoorden aan het doel en diende slechts om de reeks van utopische curiositeiten met één te vermeerderen.

< >