Boele van hensbroek (pieter andreas martin) - 1853—1912, ging op jeugdigen leeftijd (1866) in den :boekhandel van Couvée te ’s-Gravenhage in de leer, doch kwam weldra (1870) als bediende bij Mart. Nijhoff in betrekking, die hem in 1879 als deelgenoot in de zaak opnam. Daar vond B. v. H. wat hij zocht en daar heeft hij langer dan 35 jaar gestreefd naar het hooge standpunt, dat hij als boekhandelaar, antiquaar en uitgever heeft bereikt. Door zijn uitgebreide kennis en groote werkkracht heeft hij veel tot de verdere ontwikkeling en bloei van het oude huis Nijhoff en tot den boekhandel in het algemeen bijgedragen.
Ook als letterkundige en als bibliograaf trad B. v. H. op den voorgrond en vele opstellen en gedichten verschenen van zijn hand, waarvan de laatsten ten deele tot bundels (Gedichten, 1885; Nieuwe gedichten, 1891; Liefde en Leed, 1903) vereenigd zijn. Onder den schuilnaam Flanor schreef hij na C. Vosmaer de bekende Vlugmaren in den „Nederlandsche(n) Spectator”, van welk weekblad hij van 1888—1906 mede-redacteur was. Nauwelijks 22 jaar oud werd hij bekroond voor zijn Bibliographisch overzicht [van] de beoefening der Oostersche talen in Nederland en zijne overzeesche bezittingen, 1800—1874 (1875), ter gelegenheid van het derde eeuwfeest der Leidsche hoogeschool uitgegeven. In 1878 verscheen van zijn hand Ludovico Guicciardini's descrittione di tutti i Paesi Bassi, de oudste beschrijving der Nederlanden. In 1904 publiceerde hij eene reeks dwaze fouten uit catalogi en bibliographische werken, onder den titel Vermakelijke bibliographie en in 1908 Over eene bibliografie der Nederlandsche geschiedenis, een degelijk en met zakenkennis geschreven pleidooi voor de noodzakelijkheid van een overzicht der politiek-geschiedkundige litteratuur. Een plan, dat hij blijkbaar zelf ten uitvoer heeft willen brengen, doch waartoe hij vermoedelijk niet den noodigen steun heeft kunnen verkrijgen. Na zijn uittreden uit de firma Nijhoff in 1906, toen hij over veel vrijen tijd te beschikken kreeg, voltooide hij nog twee groote werken: Der wereld letterkunde (1909—1910), en in samenwerking met mej. G. H. Marius het bekende prachtboek over Het museum Mesdag en zijne stichters (1909-1910).