Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Boekversiering

betekenis & definitie

Boekversiering - Onder b. verstaat men alles, wat bevorderlijk zijn kan tot het verleenen aan een boek van het karakter eener kunstschepping. Daartoe behoort o.a.: de keuze van het papier en van het formaat; de typografische uitvoering in het algemeen en in haar juiste verhouding tot den aard van het boek; de graphische kunst-platen (houtsnede, koper- en staalgravure, steendruk, zwarte kunst aquatint); de mechanische reproductie-platen (zincographie, heliotypie, autotypie, photolithograhie, phototypie, photogravure enz.); de miniaturen bij de oudere handschriften; ten slotte de inwendige en uiterlijke bandversiering (zie BOEKBANDEN). Het boek werd, naar verhouding van zijne waarde en zijnen inhoud, reeds vroegtijdig het ontwerp eener kunstvaardige behandeling. De oudste handschriften werden opgeluisterd door miniaturen (zie MINIATUREN), die zich óf alleen tot beginletters, óf tot de helft eener bladzijde uitstrekten, ja soms de geheele bladzijde in beslag namen.

Na de uitvinding der boekdrukkunst werd de versierwijze der handschriften toegepast op gedrukte boeken. Men begon met ruimten open te laten voor de zoo straks aan te brengen miniaturen en randversieringen, die evenals bij het handschrift in kleuren werden uitgevoerd. Langzamerhand verving de houtsnede de teekening als versiermiddel, maar deze werd om eenzelfde effect te bereiken, dan smaakvol uit de hand gekleurd. Een later tijdperk, omstreeks het begin der 16de eeuw, liet de houtsnede, die door groote meesters als Dürer, Cranach en Behaim als boekillustratie is zwang kwam, ongekleurd, waardoor kracht en teederheid der houtsnede meer tot haar recht kwamen. De houtsnede maakte in het begin der 17de eeuw op haar beurt plaats voor de koperplaat, die tot den tijd van Chodowiecki in Duitsehland, Gravelot, Moreau en Eisen in Frankrijk, Will. Blake, Edw. Calvert en Thom. Bewick in Engeland (alle uit de 18de eeuw) het veld behield.

Tegen het begin der 19de eeuw kwam de nieuwe uitvinding van Senefelder: de steendruk zich voegen bij de procédés van oorspronkel. kunstarbeid, welke tot nu in gebruik waren. Welhaast verkreeg zij een geduchte mededingster in de staalgravure, die meer geschikt was tot het leveren van een groot aantal afdrukken, dan zij of de koperplaat van vroeger. Waren het tot vóór 1860 de kunstenaars zelve: de hout-, koper- en staalplaat-snijders, de teekenaars en etsers, die een werkzaam aandeel plachten te nemen in de b., na de groote vlucht der natuurwetenschappen in het laatst der 19de eeuw, werd ook een groote laats ingeruimd aan de werktuigel. weergave van unstwerken, door middel van de photographie, die steeds meer toepassing vond. Het was aan de 20ste eeuw voorbehouden, allerwege de illustreerende en decoreerende kunstenaars zich opnieuw te zien wijden aan boeksierkunst en hunne oorspronkelijke etsen, steendrukken en teekeningen brachten zoodoende eene verheffing van het peil van illustratie. De praeraphaëlit. beweging in de schilderkunst in Engeland, die omtrent het midden der 19de eeuw was aangevangen, was zóo verstrekkend, dat hare inwerking op de graphische kunst onder leiding van D. G. Rosetti, Millais en Hilman Hunt, en hunne leerlingen: Alb. Moore, Holiday, Walter Crane, Arthur Hughes, Robert Bateman en anderen op Europa’s vasteland en tot in Amerika merkbaar was. — De typograph. uitvoering is eveneens een belangrijk element der boekversiering. In dit verband gaat men uit van de stelling, dat ieder bestanddeel van een boek onderworpen is aan een juist begrip van harmonie en schoonheid. Dit moet berusten op een juiste verhouding een goede verdeeling. De grootte der beginletter zal moeten verband houden met die der andere letters en niet minder met de afmetingen van den letterspiegel De breedte van het kantwit behoort in juiste verhouding te staan tot het uiterlijk der bladzij.

In ’t algemeen vereischt boekversiering naast vormenkennis en schoonheidsgevoel een zuiver beredeneerd begrip van de waarde, die de versiering behoort te bezitten tegenover het geheel. De moeilijkheid, waarmede de tegenwoordige teekenaars en boekversierders hebben te kampen, om druk en teekening te doen overeenstemmen, bestond niet voor den middeleeuwschen sierkunstenaar. Hij kon roet genoegzame zekerheid zijne teekening doen verhouden tot het tekstcorpus, dat niet alleen schoon was in den vorm zijner afzonderlijke letters, maar ook schoon en krachtig in de uitwerking van de geheele lettermassa op de bladzij. Boekdrukker en versierder werkten in den beginne eng verbonden. Een sprekend voorbeeld van die samenwerking is het prachtwerk, door Aldus te Venetië in 1499 uitgegeven onder den titel: Hypnerotomachia Poliphili. Al spoedig werd het titelblad in de drukwerken der 16de eeuw tot een uitverkoren voorwerp van versiering of, en dan zonder illustratie, tot een proefstuk van smaakvolle zetterskunst. Vooral drukkers der 17de eeuw blinken daarin uit. Natuurlijk ging het peil der typographische uitvoering als element van versiering, op en neer met dat der graphische kunsten.

Haar bloei en verval hielden gelijken tred met de opkomst, den bloei en den ondergang door elkaar opvolgende en verdwijnende versieringskunsten. En gelijktijdig met de herleving daarvan onder Engelschen invloed in de 2de helft der 19de eeuw, herwonnen ook de drukkers het verloren terrein der boekkunst, op ’t voorbeeld van William Morris (c. 1890). Met Engeland aan de spits, werd in Duitschland, Frankrijk, België en Nederland een streven merkbaar, om in de lettertypen en in het samenstel van het geheele drukwerk de uitdrukking te geven van harmon. boekkunst. De grootste boekdrukkerijen deden van nu aan het oude materiaal vervangen door nieuwe, veelal door kunstenaars van naam ontworpen sierletters, koplijsten, randwerk en sluitstukken, die den gouden tijd van vroeger in kracht van uitdrukking, sierlijkheid en voornaamheid op zijde streefden. Zie over deze moderne boekkunst: Grautoff, Die Entwicklung der modernen Buchkunst in Deutschland Lpz. (1901); Kautzsch, Die neue Buchkunst. Studiën im Inu. Ausland.

Weimar 1902; Pissaro C. Ricketts, De la typographie et de l’harmonie de la page imprimée. W. Morris et son influence sur les arts et métiers. London 1898; Walter Crane, The decorative illustration of books. London 1896; Beckett, De herleving der boekdrukkunst in Engeland. Antw. 1904; Loubier, De nieuwe boekkunst in Duitschland (Drukkersjaarb. Amst. 1906).

< >