Beslag - 1) (in de chemie) zie AANSLAG.
2) in brouwers- en brandersbedrijf de naam voor de dunne brij van mout en water en eventueel zetmeel, dat door de in de mout aanwezige diastase mede versuikerd moet worden. In de brouwerij is het Duitsche „maische” de gewone term voor b. In de branderij is de Ned. term nog gangbaar, b. v. „wijn gaar-beslag”, hoewel ook daar „maische” veelal gebruikt wordt.
3) bij draagbare vuurwapenen: de kleine metalen deelen, welke dienen om hoofd deelen aan elkaar te verbinden: bijv.: de band om loop en lade, magazijnschroef, kruisschroef (beves tigt achtereinde van loop en staartstuk aan lade), kolfplaat, enz.; bij affuiten: de kleine onderdeelen, die aan het eigenlijke affuitlijf zijn bevestigd, bijv. handvatten, oogen en passanten voor riemen tot pioniergereedschap, slijtplaten, waarlangs bij wen dingen de raden van den voorwagen schuren, enz.
4) Zie HOEFIJZER.
5) Gerechtel. maatregel tot ve rzekering van de nakoming van iem.’s verplich tinge, waardoor eenig deel van diens vermogen aan het verkeer wordt onttrokken ten einde dit te gelde te maken. Men onderscheidt executoriaal en conserva toor b., al naar mate de b. legger al of niet in het bezit is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis of anderen executorialen titel. Daarnaast heeft men nog het revindicatoor b., dat door den eigenaar van eenig goed daarop kan worden gelegd (721— 726 Rv.). Het exec. b. wordt geregeld in de artt. 439 —584, het cons. b. in de artt. 303 —311, 727— 770g Rv. — Naar het voorwerp van het b. onder scheidt de wet b. op roerend (ex. b. artt. 439— 479; cons. b. artt. 727—770 Rv.) en op onroerend goed (ex. besl. artt. 602 —637;, artt. 644—650; cons. b. artt. 770a—g Rv.), terwijl nog afzonderlijk wordt geregeld (alleen bij exec. b.) dat op schepen (artt. 563—684 Rv.) en op grondrenten (artt. 544—550 Rv.). — Naar de plaats, waar het voorwerp zich bevindt: b. onder den schuldenaar (ex. artt. 439 —474, cons. artt. 727—734), onder derden (ex. artt. 475—479, cons. artt. 735—757d), of onder den schuldeischer (cons. artt. 757a—d, 766); deze on scheiding wordt bij onroer. goed niet gemaakt. — Naar den grondslag: b. wegens vorderingen al of niet van koophandel (cons., zie artt. 303 —311), terwijl afzonderlijk wordt geregeld pandbeslag we gens huurschuld (artt. 758—763): saisie gagerie. — Ten slotte is wegens de bijzondere daarvoor gelden de bepalingen nog te vermelden het cons. b. tegen schuldenaren, die geen bekende woonplaats bin nen het rijk hebben (artt. 764—767,769,770): saisie foraine. — Het faillissement is een algemeen b. op het geheele vermogen van den schuldenaar ten behoeve van diens gezamenlijke schuldeischers.