Boccaccio - (Giovanni). (Vele Ital. classieke schrijvers gebruiken den meervoudsvorm van sommige beroemde familienamen, wanneer daarbij de voornaam gevoegd wordt, dus: Giovanni Boccacci, Francesco Guicciardini, Niccoló Machiavelli; maar zonder voornaam, gebruikt men het lidwoord: il Boccaccio, il Guicciardino, il Machiavello, enz., uitgezonderd: Lodovico Ariosto, Torquato Tasso, en eenige andere).
Ital. dichter en prozaschrijver, geb. te Parijs (?), in 1313. Zijn vader, Boccaccio di Chellino, afkomstig van Certaldo (dorp aan de Elsa, ± 30 Kilom. van Florence), wenschte, dat hij voor den handel opgeleid zou worden, en zond hem naar Napels. Doch ’t jongmensch legde zich voornamelijk op letterkunde toe en studeerde o.a. 't Canoniek recht. Daar schreef hij een roman in proza, Filòcolo, en later (1341) een gedicht in 12 gezangen, La Tesèide en een ander in 9 gezangen, Il Filòstrato. In ’t zelfde jaar keerde hij naar Florence terug en schreef L'Amèto, eene allegorische idylle, in proza, met 19 zangstukken, en L'amorosa visione, een allegorisch gedicht in 50 gezangen. Toen hij, in 1344, weder in Napels was, schreef hij Il Ninfàle fiesolàno, een herdersgedicht in 7 gezangen, en daarna La Fiammetta, een psychologischen roman, waarin de hoofdpersoon, een jongmeisje Fiammetta genaamd, vertelt hoezeer zij Panfilo (schuilnaam voor Boccaccio) lief heeft. Daarna beklaagt zij zich, dat haar beminde zoo ver van haar verwijderd is, en uit de vrees, dat Panfilo nu misschien, met een ander meisje gehuwd is. Zij verhaalt legenden en mythologische geschiedenissen van ongelukkige minnaars en minnaressen, en draagt haar boek op aan alle verliefde vrouwen en jonge meisjes.
Vele voorvallen en zeden worden op meesterlijke en aangename wijze — doch soms met eenigszins vermoeiende geleerdheid — beschreven. In 1350 maakt hij persoonlijk kennis met Petrarca. Waarschijnlijk in 1353 legt hij de laatste hand aan Il Decamerone, zijn wereldberoemd werk. In 1362 werd hij door Niccolò Acciaiuoli, hofdignitaris, uitgenoodigd zich naar Napels te begeven, hetgeen hij deed, doch hij bleef er niet lang, en vertrok naar Venetië, om bij Petrarca te zijn. In 1365, als gezant van Florence bij ’t hof van den Paus, begaf hij zich naar Avignon. Den 23 October 1373, te Florence, hield hij in de kerk van Santo Stefano de eerste van een reeks openbare lezingen over de Divina Commedia van Dante. Doch na eenigen tijd beletten ouderdom en ziekte hem deze lezingen voorttezetten, en hij trok zich terug in Certaldo, alwaar hij den 21 December 1375, na een arbeidzaam en voor de Italiaansche letteren zeer nuttig besteed leven, den geest gaf.
Bibliog.: Een der beste uitgaven van de Decamerone is: Il Decamerone, riscontrato co' migliori testi e postillato da Pietro Fanfani, Florence, Le Monnier, 1857. Voor de overige werken in ’t Ital.: Giovanni Boccaccio, Opere volgari, uitgever Moutier, Florence, 1829 —34.
Idem, in ’t Latijn: Hortis, Studi sulle opere latine del Boccaccio, Trieste, 1879; D. M. Manui, Storia del Decamerone, Florence, 1742; Tribolati, Diporti letterari sul Decamerone, Pisa, 1873; Landau, Die Quellen des Decam., Stuttg., 1884; Graf, Giornale Storico della letteratura italiana, I, 407; Landau, Beiträge zur Gesch. der Ital. Novellen. Wien, 1875; Bartoli, I precursori del Boccaccio, Florence, Sansoni, 1876; Landau, Le tradiz. giudaiche nelle novelle ital., in Giornale Storico della letterature ital., I, 60; Rajna, La nov. Bocc. del Salad. e di m. Torello, in Romania, VI, 359; Landau, Giov. Boccaccio, sua vita e sue opere, vertaald door C. Antona Traversi, Napels, 1882; Vincenzo Crescini, Due Studi risguardanti opere minori del Boccaccio, Padua 1882; T. Paur, Ueber die Quell, der Lebensg. Dante’s Görlitz, 1862; C. Witte, Il doppio testo della vita di Dante del Boccaccio, in Dante-Forsch. II, 87; F. Corazzini, Le lettere edite ed inedite di Giov. Bocc., trad. e comment., Firenze, 1877.
Boccaccio moet gerangschikt worden onder de beste schrijvers van Italië. Naast Dante — den grondvester der Ital. dichtkunst — staat Boccaccio als de groote meester in ’t prozaschrijven. In zijn werken openbaren zich altoos de zuiverste kenteekenen van een rijkbegaafden kunstenaar, van een edel en voornaam stylist. Wel-is-waar geeft hij soms, vooral in zijn kleine romantische werken, aan den Italiaanschen zin eene Latijnsche constructie. Doch daar staat tegenover dat hij. later, in den Decamerone bijvoorbeeld, van het toenmaals geminachte volksdialect een der meest beschaafde talen heeft gemaakt, en het plebeisch Florentijnsch patois tot den adelstand heeft verheven. Boccaccio heeft als ’t ware de regels der Ital. syntaxis vastgelegd, en wordt nog heden als een der meest gezaghebbende meesters op ’t gebied der spraakkunst beschouwd. Als dichter is hij Dante’s evenknie niet, en staat hij verre achter bij Petrarca. Doch eenige van zijn klinkdichten en balladen worden zeer geprezen; en men moet hem de groote verdienste aanrekenen, dat hij de door het Toskaansche volk gebruikte achtregelige strophe zoodanig heeft weten te veredelen, dat ze later, in ’t groote epos-gedicht, sierlijk te voorschijn kon komen.