Torquato tasso - ltal. dichter, geb. te Sorrento 1544. Zijn vader, de dichter Bernardo T., die in dienst van den vorst van Salerno was, moest zijn gezin voortdurend verlaten om zijn heer te volgen en werd in 1552 met dezen door den vice-koning van Napels verbannen. In 1554 stuurde T.’s moeder hem naar zijn vader; twee jaar later stierf zij. Van toen af volgde hij zijn vader overal en bracht hem in verrukking door zijn buitengewoon verstand.
Een jaar lang studeerde hij in de rechten, maar met zoo weinig enthousiasme, dat zijn vader hem toestond, die studie op te geven en colleges in philosofie en in welsprekendheid te volgen, eerst in Padua, daarna in Bologna. Uit die laatste stad moest hij in 1564 vluchten, omdat hij ervan beschuldigd werd, een bijtende satire geschreven te hebben. Nadat hij zijn studiën voltooid had, ging hij naar Ferrara en kwam in dienst van de Este’s, eerst van kardinaal Luigi, daarna van hertog Alfonso. Toen begon het schitterendste tijdperk van zijn leven. Hij was mooi en elegant, reeds beroemd als dichter en werd door allen gevierd. In 1561 waren er reeds eenige gedichten van Tasso gedrukt. In dien tijd koesterde hij reeds het plan, de verovering van Jeruzalem door de kruisvaarders te bezingen. De moeilijkheid van het onderwerp schrikte hem echter nog af en hij wijdde zich aan een eenvoudiger genre: den ridderroman.
In 1562 verscheen zijn Rinaldo in tien zangen, die veel opgang maakte. Nadat hij eenige reizen gemaakt had (naar Frankrijk en naar Rome) schreef hij zijn herdersspel Aminta, dat in 1573 met veel luister werd opgevoerd, een van de kostbaarste juweelen van de Italiaansche poëzie. Het groote plan van zijn jeugd had T. echter geen oogenblik opgegeven en in 1575 was de Gerusalemme liberata gereed. Bijna dadelijk daarna begon zijn lichamelijk en geestelijk lijden. Hij was ziek en overspannen. Hij kreeg vervolgingswaanzin en werd gekweld door den angst, dat zijn godsdienstig epos te profaan was. In 1577 was zijn toestand zóó, dat men hem opsloot, eerst in een kamer van het paleis, daarna in een klooster. Hij vluchtte naar Sorrento, waar zijn zuster nog woonde en kwam daar aanvankelijk tot kalmte, maar het verlangen naar het hofleven maakte zich van hem meester.
De hertog van Ferrara stemde er in toe, hem weer bij zich te nemen, maar eenige maanden later vertrok hij. Toen hij zich in 1579, na veel omzwervingen, weer te Ferrara vertoonde en niet dadelijk door den hertog ontvangen werd, kreeg hij aan het hof zulk een aanval van razernij, dat men hem naar het krankzinnigengesticht Sant’ Anna bracht. Hier bleef hij tot 1586. Merkwaardig is het, dat uit die treurige periode eenige van T.’s mooiste werken dateeren, o. a. het beroemde gedicht, waarin hij de prinsessen van Ferrara om hulp smeekt en zijn Philosofische dialogen. In 1586 mocht hij het gesticht verlaten en ging naar het hof te Mantua. Kort daarna echter begon hij weer rond te zwerven, terwijl hij door meer of minder hevige aanvallen van zijn ziekte gekweld werd.
In 1593 droeg hij de definitieve redactie van de Gerusalemme liberata aan de kardinalen Aldobrandini op, nadat hij haar ten gevolge van godsdienstige scrupules, geheel ontdaan had van de charmantste, mooiste gedeelten. Hij noemde haar de Gerusalemme conguistata en verloochende de Liberata, die vroeger (in 1581 voor het eerst volgens het manuscript) tegen zijn zin gepubliceerd was. Hij stierf in 1595 te Rome in het klooster Sant’ Onofrio op den Gianicolo. Wat T.’s groote gedicht betreft: de voornaamste handeling (de belegering en inneming van Jeruzalem) doet aan de Ilias van Virgilius denken, maar boeiender voor den lezer is het romantische gedeelte: de reeks schitterende episodes, welke aan Ariosto’s Orlando furioso herinneren. Litt.: R. Dozij, Tasso’s krankzinnigheid (in de Gids, 1864, IV).