Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Blondel (david)

betekenis & definitie

Blondel (david) - Fr. Geref. theoloog, geb. 6 April 1591 te Châlons-sur-Marne, werd in 1614 pred. te Houdan bij Parijs, waar hij een dertigtal jaren werkzaam bleef. In 1631 bedankte hij voor een professoraat te Saumur, terwijl hem in 1644 werd toegestaan zich te Parijs te vestigen, omdat hij daar meer dienst aan de kerk in het algemeen kon bewijzen door zijn geschriften dan door zijn predikatiën, daar hij weinig kanselgaven bezat. In 1650 volgde hij G.J. Vossius, die overl. was, op als hoogl. in de geschiedenis aan het atheneum te Amsterdam. Kort daarna werd hij blind, hetgeen hem niet verhinderde, zijne studiën voort te zetten.

Hij stierf te Amsterdam 6 April 1655. — B. was een geleerd en arbeidzaam man, wiens werken zich kenmerkten door wetenschappelijken zin, kritiek en onpartijdigheid. Hij schreef veel, o.a. Pseudo-Isidorus tegen den Jezuïet Torres (Gen. 1628); zijne verhandeling De la primauté de l'Eglise (Gen. 1641), is gericht tegen den kardinaal Du Perron; Genealogiae Franciae plenior asserrtio (Amst. 1655), voor welk werk het Fr. Hof hem een jaargeld van 3000 livres toekende, dat hij echter slechts korten tijd genoot; Considérations politiques et religieuses (Amst. 1652). Hij was een der eersten, die het bestaan van eene pausin Johanna ontkende in zijn meermalen herdrukt en vertaald werk over dit onderwerp, dat door de Roomschen met blijdschap ontvangen werd; Question si une femme a été assise au siège papal (Amst. 1647,1649 en 1657).

< >