Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Binnenband

betekenis & definitie

Binnenband, bij automobielen, rijwielen, ziekenwagens, enz. vormt de inwendige, luchtdichte afsluiting van het luchtkussen, dat, om de wielvelg aangebracht, bestemd is om de stooten, door oneffenheid van het wegoppervlak veroorzaakt, op te nemen of te dempen. De Engelsche fabrikant Robert W. Thomson had reeds in 1846 een met lucht gevulden wielband geconstrueerd voor rijtuigen; deze vinding schijnt echter weer verloren gegaan te zijn, althans onafhankelijk daarvan vond de Iersche tandarts John Boyd Dunlop uit Dublin in 1890 den luchtband voor rijwielen uit, welke zich daarna verbazend snel over de geheele wereld verspreidde en waardoor eigenlijk het rijwiel eerst zijn algemeene en groote beteekenis kreeg. Vóór dien tijd kende men den massieven gummib., den z.g. cushion-band, en ook reeds een tusschenvorm, den zwaren cushionb. met een luchtkanaal van ongeveer 10 m.M. middellijn. De noodzakelijkheid van groote mate van elasticiteit, waardoor prima materiaal vereischt werd, eenerzijds en anderzijds de sterke slijtage van het loopvlak*, waardoor inwendige versterkingen noodig waren, voerden als van zelf tot de splitsing, die Dunlop in zijn pneumatic maakte n.l. in binnen- en buitenband.

De b. heeft daarbij slechts voor luchtdichte afsluiting te zorgen, terwijl de inwendige luchtdruk van de opgepompte b. opgenomen wordt door velg* en buitenband*. Een, door de velg naar binnen in de vrije wielruimte uitstekend luchtdicht aan den b. verbonden ventiel*, stelt in staat den luchtdruk op de gewenschte hoogte te brengen, die, afhankelijk van voertuig en belasting, ongeveer van 0.5 tot 5 atm. varieert. Zie BUITENBAND.

< >