Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bijen (apidae)

betekenis & definitie

Bijen (apidae) - eene familie der Vliesvleugelige insecten, met draadvormige sprieten en steeds met vleugels; de beharing is veelal zeer dicht. De wijfjes bezitten speciale inrichtingen tot het vergaren van stuifmeel; het mannetje is dikwijls kleiner dan het wijfje en minder ruig behaard. De eieren worden gelegd in gesloten holten (cellen), die van te voren met stuifmeel en honig gevuld zijn; bij staten-vormende b. (hommels en honigbij) worden echter de larven in open cellen verzorgd. De nestbouw is zeer verschillend; vele b. graven gangen in den grond, die toegang geven tot de cellen.

De nesten der statenvormers zijn zeer samengesteld. De b. zijn bij uitnemendheid bloemenbezoeksters en helpen aldus mede tot de bestuiving; vele bloemen met diepliggenden nectar kunnen slechts door bijen bestoven worden. Sommige b. stelen echter den nectar door de bloemen open te bijten, zoodat dan van bestuiving geen sprake kan zijn. Het bezoeken van bloemen geschiedt met het doel om voedsel te zoeken voor zichzelf en voor de nakomelingschap: nectar en stuifmeel. Het stuifmeel wordt verzameld òf tusschen de haren aan de buikzijde van het onderlijf, òf tusschen de haren der pooten òf, tot een klompje samengebald, medegevoerd aan de buitenzijde van de achterschenen (zie HONIGBIJ). De meest bekende vormen zijn de behangersbijen of bladsnijdersbijen, de hommels en de honigbijen.

< >