Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Biehle

betekenis & definitie

Biehle - (Johann), geb. 1870 te Bautzen; een musicus, die zijn talenten later wijdde aan den kerkbouw* bepaaldelijk aan de akoustiek. Hij was tot 1914 koorleider* en cantor* in de St. Pieterskerk van zijn geboorteplaats. In 1908 werd hij benoemd tot kerkelijk muziek-directeur en in 1906 tot hoogleeraar in de muziek.

Thans is hem een nieuw leervak opgedragen aan de technische hoogeschool te Berlijn: de kerkbouw en zijn ruimteverdeeling van het standpunt der akoustiek en der doelmatigheid uit liturgisch-confesioneel en muzikaal-rhytmisch oogpunt in verband met klokken en orgelbouw en grensgebieden der architectuur, liturgiek en muziek. Dit leervak beoogt voeling te houden met de praktische opleiding van de theologen zoowel als met de koninklijke academie voor muziek. In onzen tijd, waarin men oor heeft voor „de torens, die zingen”, heeft dit vak groote waarde. Wat hij schrijft over kerkklokken en orgels trekt zeer de aandacht. Hij wil in de kerk het emporium voor het zangkoor aan de Zuidzijde geplaatst zien, het orgel aan den zelfden kant in den hoek tusschen zangkoor en apsis. Het altaar komt in het optische, de kansel in het akoustische brandpunt van de geheele kerkruimte.

Voor dezen musicus is het oogpunt van de liturgie* heerschend over dat van den dienst des woords. Nederland zal dus slechts een gedeelte van zijn streven kunnen volgen. Hij had in 1916 een felle polemiek te voeren met Rückert. Zijn bekendste geschriften zijn: Protestantischer Kirchenbau und evangelische Kirchenmusik (1907); Theorie des Kirchenbaues vom Standpunkt des Kirchenmusikers und des Redners mit einer Glockenkunde in ihrer Beziehung zum Kirchenbau (1913); Wie sind Geläute zu bewerten? Monatsch. f. Gottesd. u. kirchl. Kunst, 20 (1915).

< >