Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bewindvoerder

betekenis & definitie

Bewindvoerder, iemand, belast met eenig beheer. De wet kent velerlei soorten b. Zij zijn te onderscheiden naar gelang zij hun beheer ontleenen aan eene overeenkomst of aan eene aanstelling. In het eerste geval heeft men met gewone lastgeving te doen en zijn zij, wat hunne rechten en verplichtingen betreft, onderworpen aan de daarvoor geldende bepalingen, eventueel ook aan die van de arbeidsovereenkomst (1637c B. W.). Tot deze soort b. behooren o. a. die, bedoeld bij art. 446 B. W. (bew. welke onder een voogd werkzaam zijn). B. krachtens aanstelling kunnen deze ontleenen a) aan den rechter, b) aan een particulier persoon.

Voorbeelden van de eerste soort vindt men in artt. 387 en 425 B. W. (bew. ter vervanging van nalatigen voogd of toezienden voogd), 495 B. W. (provisioneel bew. over curandus), 619 B. W. (bew. voor afwezige), 1117 B.W. (onzijdig persoon bij boedelscheiding), 221 F. (bew. bij surséance v. betaling). In andere artt. worden personen met een dergelijken werkkring als curator* aangeduid. Voor de onder b) genoemde b. zij gewezen op artt. 1066, 362, 443, 1025 B. W.: bew. door erflater of schenker over nalatenschap of schenking aangesteld, buiten medewerking van den bevoordeelde. Verg. ook artt. 832, 836 en 850 B. W., hoewel de wet daar over de wijze van benoeming zwijgt. Voor de rechtspositie van al deze bewindvoerders, onder a) en b) vermeld, wordt eene algemeene regeling gemist.

Ook bijzondere bepalingen voor elk hunner worden veelal slechts spaarzaam gevonden. Daar zij voor een ander beheeren, zullen zij allen echter als rekenplichtig moeten worden beschouwd en als zoodanig onderworpen zijn aan artt. 771—793 Rv. — Omtr. hunne belooning spreekt art. 522 B. W. (bew. voor afwezige), terwijl artt. 1025, 1068 en 1176 B. W. ernaar verwijzen. Daaruit moet misschien worden opgemaakt, dat de regeling van art. 522 als eene algemeene is bedoeld. — In het bijzonder zij nog gewezen op het reeds genoemde art. 1066 B. W., dat zegt, dat de erflater bij uitersten wil of bij eene bijzondere notarieele akte een of meer b. mag aanstellen, ten einde de goederen, aan zijne erfgenamen of legatarissen nagelaten, gedurende hun leven of gedurende eenen bepaalden tijd, te beheeren. Eene dergelijke beschikking heeft volgens eene beslissing van den Hoogen Raad van 23 Jan. 1914 ook ten gevolge, dat de onder beheer gestelde goederen niet kunnen worden aangesproken voor de persoonl. schulden, door den rechthebbende op die goederen, gedurende het bewind gemaakt.

< >