Bergh (aardr.) - 1) voormalige bannerij, later heerlijkheid, eindelijk graafschap in Gelderland, als welks oudste bezitter Constantinus de Melegarde (2de helft 14de eeuw), wordt vermeld. Als heerlijkheid kwam B. in 1416 door Sophia van Bergh aan het geslacht van der Lek, welks hoofd, Oswald, in 1486 tot graaf werd verheven en dat in 1712 uitstierf, waarop het graafschap aan vorst Franz Wilhelm van Hohen zollern-Sigmaringen kwam, wiens nakomelingen het kasteel B. te ‘s-Heerenberg met de heerlijkheid voor eenige jaren verkocht hebben aan den heer Van Heek uit Enschedé.
2) Gem. in Gelderland; haar tegen woordige grenzen werden vastgesteld bij de Wet van 1 Sept. 1863, welke het dorp Netterden bij de gem. Gendringen voegde; ruim 8000 H. A. groot; het hooge Westen en midden bestaat uit diluviaal zand, het Oosten uit rivierklei, het dal van den Ouden IJsel. De heuvels (Montferland, Hettenheuvel) zijn met dennenbosschen (voor mijnhout) bedekt, de hellin gen met graanvelden (rogge), het lage IJseldal is grasland. Het boschterrein is grootendeels bezit van de Heeren van Bergh, dat waren voor kort de vorsten van Hohenzollern-Sigmaringen, nu Van Heek uit Enschede. Te ‘s-Heerenberg staat het oude kasteel Bergh, van den ambachtsheer. De gem. bestaat uit het stadje ‘s-Heerenberg, de dorpen Zeddam, Beek, Groot-Azewijn en Wijnbergen en vele buurten; 9900 inw., waarvan ± 90 % R. Kath.
‘s-Heerenberg ligt aan de tramlijn Doetinchem— Emmerik.