Beeldenvereering - bekleedt in de meeste gods diensten een groote plaats. Sommigen zoeken den oor sprong in den tijd, toen nog niet werd onderschei den tusschen „geest” en „stof’en de godheid dus nog niet als geestel. wezen werd gedacht. Daarmee strijdt, dat de b. naar verhouding het minst voorkomt bij laagstaande volken, ook daar, waar men wel primi tieve beelden maken kan. Beeldloozen kultus vindt men bij de laagste en bij de hoogste religies.
De psy cholog. verklaring van de b. is wel deze, dat de kul tus niet genoeg heeft aan de abstr. godenvoorstel lingen van het denken, en de verbeelding te hulp roept. Het Protestantisme, de Islam, het Zoroastrisme en het Jahvisme verwerpen alle b., en wel op grond van de hoogere godsvoorstellingen. Dat ook bij de oudste Indiërs, in oudChina en Japan, de nomad. Semieten, de oude Germanen, de Pelasgen, Hotten totten, Boschjesmannen, Eskimo’s, inboorlingen van Amerika weinig of geen b. voorkomt, heeft andere, nog niet duidelijke oorzaken. Voor het verband tus schen de godsvoorstelling en den vorm van het beeld, zie GODENBEELDEN. Of men in een bepaald ge val met werkelijke beelden-kultus te doen heelt, ol met magische praktijken, ol met een louter repre sentatief beeld, is vaak moeilijk te beslissen. Ook loopen deze drie lijnen vaak samen. — In de R. K. Kerk verstaat men onder b. de vereering der beel den van Christus en de Heiligen. Deze vereering is een betrekkelijke, d. w. z. zij vereert de beelden in betrekking tot het voorgestelde objekt. Trad in de eerste eeuwen van de Kath.
Kerk de b. niet bijzon der op den voorgrond, zoowel wegens de afgekeerd heid van de Joden als wegens de mogelijke misver standen bij de heidenen en tot eigen zekerheid der Christenen, zoo wordt hij toch ook voor dezen tijd be wezen door Clemens van Alexandrië, Tertulliaan en Minutius Felix, vooral echter door de talrijke schilde rijen en albeeldingen in de Katacomben, welke heilige symbolen, voorstellingen van Christus, Maria, de Apostelen en bijbelsche verhalen vertoonen. Na de Christenvervolgingen werd de b. steeds meer verbreid en openbaar. Zoo werd volgens den Gregorius van Nyssa in de Basiliek van den H. Theodorus diens marteldood op de wanden geschilderd en op den vloer door mozaiek voorgesteld. Op zich zelf staande te genstand tegen de b. betrof òf onbehoorlijkheden òf vond zijn aanleiding in persoonlijke overdreven ijver en eenzijdige opvatting van kerkel. voorschriften. Gezaghebbende beslissingen, wat de leer betreft, bracht eerst de eigenlijke beeldenstrijd. De kerk zocht van den beginne al, vooral bij de verdere uit breiding der b., ontaardingen te voorkomen. In de Grieksche Kerk had men toch langzamerhand den zekeren kerkel. regel overschreden. 0f hierdoor de Iconoclasten-strijd (strijd van de beeldenbestrijders) in het Oosten mede te weeg gebracht is, is zeer twijfel achtig; in ieder geval was deze een overdreven incon sequente bestrijding. Keizer Leo III beval (726) de verwijdering van alle beelden der Heiligen, Martela ren en Engelen, spoedig daarop (730) de vernieling van alle beelden van Christus, Maria en de Heiligen.
Patriarch Germanus van Konstantinopel verzette zich aanstonds en trad al; de Pausen Gregorius II en III spraken op synoden te Rome (727 en 731) het anathema over de beeldstormers uit; moedig trad de H. Johannes Damascenus voor de b. op. Leo III trad zeer geweldig in het geheele Gr. Rijk op, even eens zijn zoon Constantijn Copronymus. De Gr. sae culiere geestelijken waren te meegaande, de monni ken werden wegens hun moedigen tegenstand wreed vervolgd. De Patriarchen van Antiochië, Alexandrië en Jeruzalem verwierpen den beelden strijd; na eene verzachting door keizer Leo IV trad een voorloopige beëindiging van den strijd in onder keizerin Irene, onder haar ook het 7e algemeen Concilie van Nicea (787): dit gal een decreet uit over het nut der beelden van Christus, Maria, Engelen en Heiligen; maakte nauwkeurig onderscheid tusschen vereering van beelden en aanbidding; verklaarde de b. als een betrekkelijke.
Leo V en zijn opvolgers hernieuwden de vervolgingen; hoofdverdediger der b. was toen abt Theodorus Studita. Eerst Theodora, de weduwe van keizer Theophilus, beëindigde als regentes den strijd aanstonds en volledig, terwijl de synode van Konstantinopel (842) de besluiten van Nicea opnieuw bevestigde en algemeen voorschreef Het Westen was door dezen beeldenstrijd niet ge troffen; wegens de toezending van een onnauwkeuri ge Latijnsche vertaling der akten van Nicea stuitten deze op verzet, vooral bij Karel den Groote. Een ei genlijke beeldenstorm werd in de 16de eeuw verwekt door de nieuwe dwaalleeren. Talrijke en kostbare schatten van de Christelijke kunst gingen te gronde; het schrikkelijkst woedde de beeldenstorm in Hol land (1566). Tegen de leer der hervormers verklaarde het Concilie van Trente, dat het behoorlijk is, de beelden van Christus, Maria en de Heiligen te heb ben en te behouden, vooral in de kerken, en de ver schuldigde eer en vereering eraan te betoonen, niet omdat men gelooft, dat in hen eenige goddelijkheid ol kracht is, om welke zij vereerd moeten worden, ol omdat men ervan iets moest vragen of vertrouwen in de beelden moet stellen gelijk vroeger gebeurde door de heidenen, die op de afgodsbeelden hun hoop stel den; maar omdat de eer, die aan hen wordt gebracht, teruggebracht wordt tot de prototypen, die zij voor stellen, zoodat wij door de beelden, die wij kussen of voor welke wij het hoofd ontblooten en neerknielen, Christus aanbidden, en de heiligen, wier afbeelding zij voorstellen, vereeren.