Batoe-eilanden, onderafd. van de afd. Padang der res. Sumatra’s Westkust; deze eil. groep bestaat uit 3 onbewoonde grootere (Pingi, Tanah Masa, Tanah Bala) en een 70-tal kleinere, waarvan ongeveer een 20-tal bewoond is; de hoofdpl. is Tello, op het eilandje Siboeasi; op Poeloe Bodjo, het meest Zuidel. een vuurtoren. De oppervl. is ± 16500 K.M.2; bijna alle eil. zijn heuvelachtig (hoogste toppen ± 100 M.), hebben een vruchtbaren bodem en zijn met zwaar bosch bedekt. Het grootste deel der eil. is nog woeste grond; slechts een klein gedeelte is met kokos- en sagopalmen beplant; de inwoners vinden in hoofdzaak hun bestaan door de aanplant dezer beide palmsoorten. De beste aanplantingen zijn in handen der Chineezen, aan wie de Batoesche Niassers gewoonlijk hun boomen verpanden.
De bevolking bestaat uit ongeveer 8000 Niassers, 1500 Maleiers en 500 Chineezen; de Niassers der B. zijn, met uitzondering van 500 zielen, die Christen zijn geworden, heidenen en verschillen in gewoonten en opvattingen niet veel van hun stamverwanten op Nias. Zie NIAS.
Litteratuur C. W. Frickenschmidt, Land- en Volkenkunde van de B. (Een vaste burg is onze God! 1910, p. 116-122).